Hoe dunnetjes een dikke roman kan zijn
.
De lijvigheid van de roman is niet in de eerste plaats te danken aan een gigantisch vertakt plot, maar aan alle ruimte die de schrijfster neemt voor beschrijvingen, handelingen en dialogen. Aanvankelijk hebben die iets dwingends, omdat ze op handen zijnde ontwikkelingen veronderstellen. Dan is er ook nog een gezellig griezelsfeertje dankzij de zeer Engelse locatie van een aftakelend kasteel met drie enigszins ongewone bewoners plus hond.
Helaas wordt het, uitgesmeerd over 500 pagina’s, een tikkeltje te veel: de fictieve werkelijkheid wordt op zijn minst een op een in woorden omgezet. Iedere situatie wordt in extenso uitgeschreven, zoals ooit de notulen van ellenlange vergaderingen. Aan het voorstellingsvermogen van de lezer wordt weinig overgelaten. Precies daar ontbreekt het literaire: het overtollige vocht is veel te weinig aan een genadeloos verdampingsproces onderworpen. Zo’n proces zou alleen al door indikking een spanning opleveren die bij Waters in de verbale opeenhoping in de verdrukking raakt.
Spanning
Dit is een manier waarop zij spanning opbouwt: er gebeurt voor het eerst iets geks. Dan gebeurt er iets nog veel vreemders. Dan komt het allervreemdste. Een alinea verder: het weerzinwekkendste wat ik ooit heb gezien. Volgende alinea: Wat er toen gebeurde was nog erger. Maar het wordt nóg erger: ‘Dat was nog het ergste.’ De lezer moet het allemaal dus heel erg vinden.
De opgewekte kletsmeierigheid heeft ook tot gevolg dat de ik–figuur, vrijgezelle plattelandsarts Faraday, psychologisch niet echt tot leven wil komen. Hij krijgt weliswaar volume, maar geen bloedeigen gezicht, geen karakteristieke stem. Dit leidt tot de gissing dat eerder de schrijfster dan hij de kletsmeier is.
Dunnetjes
De Tweede Wereldoorlog is voorbij, veel is op rantsoen en de adel heeft het zwaar door sterk verhoogde belastingdruk. De arts vertegenwoordigt de middenklasse, het dienstmeisje op het kasteel de lagere klasse. Als de drie kasteelbewoners gesneefd zijn en allerlei paranormaals voorbij is getrokken, heeft de arts een bloeiende praktijk en doet het dienstmeisje naar genoegen saai werk op een fietsfabriek. Ziedaar de sociaal–realistische impact van de roman.
Dat de paranormale rimram in de lucht blijft hangen, komt waarschijnlijk doordat de schrijfster er zelf niet echt geloof aan kan hechten, ook niet slechts voor de duur van het verhaal. De romantiek is eveneens dunnetjes: Faraday lijkt niets voor Caroline, de aardig wat jongere en ook nog lelijke kasteeldochter, te gaan voelen, maar moet toch nog meemaken door haar afgewezen te worden. Roderick, haar broer, die alleszins beschadigd de oorlog heeft overleefd, eindigt in een psychiatrische inrichting, maar de martelgang daarheen blijft steken in de afstandelijke beleving annex beschrijving van vertelinstantie Faraday.
De kleine vreemdeling zal zijn weg naar een grote schare lezers wel weten te vinden. Het pak papier heeft niet tot bosvernietiging geleid, meldt de uitgever. Toch nog een happy end.