Boeken / Fictie

Heimwee naar gedichten

recensie: Robert Anker - Heimwee naar

.

Wat hij bedoelde was: “Gebruik ze niet in een gedicht. Omschrijf ze als het nodig is, maar alleen dan. En noem ze nooit of te nimmer bij naam.” Sindsdien heb ik iets in die strekking boven mijn boekenkast hangen om mezelf te beschermen tegen de lokroep van het papier in momenten van onoplosbaar sentiment. Groot was dan ook mijn verbijstering over de titel van Robert Ankers jongste dichtbundel, Heimwee naar.

Robert Anker debuteerde in 1979 als dichter met Waar ik nog ben. Zijn debuut was nog een traditionele dichtbundel, geïnspireerd door Ankers jeugd in het West-Friese Oostwoud. Was die bundel nog naar binnen gericht, al gauw kwam de nadruk te liggen op de waargenomen realiteit, zoals in Van het balkon, en op maatschappelijke problemen, zoals in De broekbewapperde mens.

Middenweg

Heimwee naar is een soort middenweg tussen deze twee bundels, hoewel de bijna provocerende titel een louter introspectief werk doet vermoeden. Anker gaat in deze bundel te werk volgens een nauwkeurig, bijna mechanisch procédé. De bundel begint met een inhoudstafel die er aandoenlijk uitziet omwille van de vele h’s die onder elkaar staan. Anker heeft blijkbaar heimwee naar een heleboel dingen, die hij in een lijstje opsomt: Heimwee naar de mazelen, Heimwee naar mijn dochter etc

Daarop werkt hij deze titels één voor één uit in erg talige gedichten, met verspringingen van lettergrepen, chaotische zinsbouw en slimme citaten en referenties naar wat hem die heimwee bezorgt. De aanleiding voor heimwee is in elk geval een erg concrete ervaring, maar wat Anker ermee doet heeft als bedoeling aan dat concrete te ontsnappen en zo in een soort tussengebied terecht te komen waar hij poëzie situeert.

De bundel heeft een merkwaardig effect op de aandachtige, op gimmicks beduchte lezer. Niet ontoevallig voelde ik een plotse aversie opkomen bij het besef dat iemand op zo’n kille manier schrijft, volgens een dergelijk kunstmatig procédé. De eerste verzen konden mij dan ook maar matig bekoren. Naarmate de bundel vordert, lijkt Anker echter de lezer zijn werkwijze binnen te trekken en komt hij bovendien voor de dag met verfijndere verzen. Tussen de chaos en het warrige discours van zijn gedichten zitten plots ook pareltjes. In Heimwee naar vakantie schrijft hij bijvoorbeeld “Nergens trilt naar binnen waar jij was naar buiten.”

Onbevattelijk, maar scherp. Zo hoort het in poëzie. Vaak echter bederft Anker zorgvuldig opgezette sferen met gekunstelde tussenwerpsels als “lieber girls als Beuys” die hij noodzakelijk acht om aan het spel met de verwijzingen te voldoen. En toch groeit een beter begrip van de bundel wanneer in zijn verzen dingen samenvallen.

Referenties worden herdacht en herhaald. De stukjes passen, zoals in een goede thriller, halfweg de bundel ineen. Wat men eerst las als afzonderlijke, geboekstaafde gedichten, blijkt niets meer te zijn dan een lange stream of consciousness die de dichter opzet om tot intieme beelden te komen en een soort ontroering te veroorzaken waarnaar men na het dichtslaan van de bundel heimwee krijgt. “Dan gaat met een korte knik het zijn voorbij”, schrijft hij plompverloren op het einde van het gedicht Heimwee naar Rendang en inderdaad, de lezer wordt zodanig in de bundel meegezogen, dat hij terstond het hier en het nu vergeet.

Heimwee naar Heimwee

Anker werkt niet met verzen, schrijft niet in gedichten. Hij componeert, zet een paar cadenzen neer en werkt, op een bijna klassiek-romantische manier naar een climax toe. De heimwee is het leitmotiv van de poëzieopera en in de finale van de bundel klinkt het dan ook krachtig en alles samenvattend:Heimwee naar Heimwee In dit slotgedicht valt Anker de nietsvermoedende lezer aan met het, na een bundel vol weemoed best wel onthutsende “Nee ik had geen heimwee.” En dan een paar strofen lang waarom, om met de volgende bombastische verzen de lezer achter te laten:

Nee ik had geen heimwee
Ik verruilde mijn vetkuif voor een bebopkop
Ik rookte Franse sigaretten en staarde fronsend in de lens
Ik had een roman op schoot en staarde uit het raam-
Maar Babette droeg rinkelende dingen om haar enkels
Een krans van bloemen in het haar ze droeg geen ondergoed
En danste op blote voeten voor me uit tot ik struikelde
Toen had ik heimwee
Toen trad het heimwee uit de kieren van het heden
In de geur van een verleden in het licht van een terzijde
Schokkend kort een tel aanwezigheid geluk
Toen had ik heimwee naar heimwee

Het is een keerpunt in de bundel. Wat Anker verzen lang gedaan heeft is technisch erg indrukwekkend. Niettemin ligt de bundel nu al een paar weken op mijn salontafel en ik vraag me elke keer ik als er langs wandel af, wat de man eigenlijk van mij wil. Dat heeft te maken met dat laatste gedicht. Ik vind Ankers poëzie niet goed of slecht, niet mooi of lelijk, maar in al zijn samenhang vooral bijzonder lastig. Over het algemeen is er teveel afstand tussen mij en de bundel om er behoorlijk door te worden aangetrokken, maar hier en daar zijn er een paar verzen die door mijn hoofd blijven spoken, die mij ’s nachts in mijn huid steken en jeuken, nijpen, pijn doen.

Het is een prima bundel die zo coherent en logisch is dat er weinig op- of aan te merken valt, maar die slotverzen, bijvoorbeeld, zitten me dwars. Heimwee naar is een prachtig eigentijds werkstuk, afstandelijk en koud to the bone, maar die paar beetjes ontroering zijn vervelend. Ze geven me het gevoel naar een kaalgepikt kuikentje te kijken, met nog een plukje dons hier en daar. Was het maar helemaal kaal geweest, denk ik dan. Had hij toch maar niet hier en daar toch een gevoelig vers geschreven, dan had ik nu geen heimwee naar gedichten.