Boeken / Non-fictie

Een zwart-witte schets

recensie: Rachel Visscher - Zwarte dauw. Geloven in een Hollandse gemeenschap

Zwarte dauw, dat is de zwarte wolk die op zondagmorgen over straat spoelt als de kerk van de Gereformeerde Gemeente uit is. In Zwarte dauw verwerkte Rachel Visscher haar indrukken van een strenggereformeerde Nederlandse gemeenschap. Helaas wist zij hier niet goed in door te dringen en komen haar impressies niet verder dan clichés. Haar observaties blijven hangen in de oppervlakkige blik van een buitenstaander.

Zwarte dauw verwerkte Rachel Visscher haar indrukken van een strenggereformeerde Nederlandse gemeenschap. Helaas wist zij hier niet goed in door te dringen en komen haar impressies niet verder dan clichés. Haar observaties blijven hangen in de oppervlakkige blik van een buitenstaander.

In het voorwoord van haar debuut vertelt Visscher (1982) hoe zij uit nieuwsgierigheid een tijd doorbracht in een niet bij naam genoemde gereformeerde stad en met talrijke inwoners een gesprek aanging. Haar boek is naar eigen zeggen een weergave van deze gesprekken en tegelijkertijd een persoonlijk verhaal.

Beklemming

Het persoonlijke zit ‘m in de manier waarop Visscher sfeerbeelden creëert. Die dienen vooral om bij de lezer een gevoel van beklemming op te roepen. De ontmoeting met een ouderling begint bijvoorbeeld onder een grijze lucht. ‘Een morsige kleur grijs, de kleur van graniet en de kleur van waterige melk.’ De zon houdt zich verborgen en het is ook nog koud. Op andere plaatsen schrijft Visscher veelbetekenend over ‘morgengrauw’. De strenggereformeerden hebben soms wel dertien kinderen, dragen donkere kleding, zijn mager en zien er bleek uit, hebben een grote kennis van hun zonden en worden keer op keer neergedrukt door het leven. Alleen als ze vliegensvlug en vol schuldgevoel een chocolaatje uit het folie halen verschijnt er een beetje kleur op de wangen.

Daarmee ontstijgt Visscher niet de clichés die er over gereformeerden bestaan. Integendeel: zij versterkt ze, omdat het haar niet lukt om echt in de gemeenschap door te dringen. Waarom is zij niet een jaar bij een gezin verbleven, of heeft zij à la Siebelink al haar indrukken verwerkt in een roman? Nu gaan de gesprekken met Johanna, Henrieke, Geerten, Jan-Tim, Bertus, Harmen, Jacob en alle anderen niet verder dan de schets van weer een flat character. Tot overmaat van ramp laat ze daarbij haar gesprekspartners vaak spreken met een accent (‘Wil oe onze koeie’ sien?’). Geen wonder dat elke ontmoeting is beschreven in maximaal drie pagina’s: Visscher is overal snel uitgepraat.

Naïviteit

De auteur was ongetwijfeld oprecht nieuwsgierig naar de zwartekousengemeenschap, maar beseft niet dat ze voor een boek te weinig stof heeft. Het gesprek met de dominee illustreert onbedoeld dit probleem. Tijdens haar bezoek draagt ze ‘een lange rok en keurige, zwarte schoenen’ en gedraagt ze zich voorbeeldig. En toch ‘moet de dominee weten dat hij met een ongelovige spreekt’. De dominee is ‘hooghartig’, iemand die met de blik van een pauw ‘over haar gezicht krast’. En die hardhandig de deur dichtgooit als ze vertrekt. Het beeld is tekenend voor hoe Visscher buiten de gemeente wordt gehouden.

Voor de auteur is het echter allemaal nieuw en dus schrijft ze om de haverklap verwonderd hoe naargeestig de sfeer bij mensen thuis is. Om er bij de lezer geen misverstand over te laten bestaan dat ze het allemaal maar niets vindt, eindigt ze haar boek met de conclusie dat gelovigen veel goedheid bezitten, maar dat die goedheid ook bij niet-gelovige mensen aanwezig is. ‘Strenge religiositeit is geen voorwaarde voor een humane levenshouding. Bovendien onderdrukt het orthodoxe geloof tal van goede, menselijke eigenschappen of verbiedt activiteiten die veel mensen in de rest van Nederland als normaal beschouwen.’ Om nu voor zo’n naïeve conclusie een heel boek te publiceren, dat was niet nodig geweest.