Boeken / Fictie

Taalschilderijen van Peggy Verzett

recensie: Peggy Verzett - Prijken die buik

Na een viertal voorpublicaties in Tirade heeft Peggy Verzett (1958) met Prijken die buik een opmerkelijk debuut gemaakt. De oranjegekafte bundel herbergt een vijftal cycli en een vijftal losse gedichten waarin de Rotterdamse kunstenares al haar taalregisters opent en de lezer meevoert in welhaast ondoorgrondelijke, maar fascinerende werelden.

De zin en betekenis van Verzetts gedichten zijn nauwelijks in verstaanbare woorden te vangen. In de eerste cyclus komt een prior voor die “van taaldaden uit de onderwereld” terugkomt en vervolgens in een vogel verandert:

ik hoor ‘Pri’

uit de serre schril
waar is de vogel nou?

‘Pri’

daar tel ik automatisch weer tot drie

De tweede cyclus behelst een droomwereld die gedomineerd wordt door hazen, wellicht symbolen van seksualiteit:

wij droomden over hazen

en alle voorwerpen die weerkaatsten

de wijzen van voortplanting

nauwelijks omslachtig

Grote Haas zag alles rooskleurig in

~

Maar vrijwel onmogelijk is het om iets zinvols te zeggen over de laatste twee cycli Nadag en Hond. Echter, niet geheel toevallig verwijst Verzett in de derde en middelste cyclus Van der Hummes en anderen naar het dadaïsme: “what about dada / ja wat about dada?”. En daar het dadaïsme zich kenmerkt door het afbreken van lege waarden en het doorbreken van conventies, zonder daar nieuwe waarden of conventies voor in de plaats te stellen, moeten we niet al te veel zin en betekenis achter Verzetts woordenmagie zoeken.

Taalschilderijen en taalspel

Het staat iedere lezer evenwel vrij een eigen samenhang te construeren. Zo benader ik de gedichten als kleine taalschilderijen, waarin je je weet overgeleverd aan de ongebreidelde verbeeldingskracht van Verzett. Je verlaat de bekende werkelijkheid en wordt opgenomen in werelden die nauwelijks verstandelijk begrepen kunnen worden. De poëzie van Verzett is geen poëzie waarvan de betekenis zich openbaart na een grondige analyse of interpretatie.

Zo kunnen we constateren dat Verzett in haar verzen veel verwijst naar andere teksten of kunstuitingen, maar deze intertekstualiteit lijkt niet in dienst te staan van een bepaalde betekenis die de dichteres ermee wil openbaren. Neem bijvoorbeeld de strofe met de ‘Pri’-roepende vogel. De versregel “daar tel ik automatisch weer tot drie” doet denken aan een aftelrijmpje en twee gedichten verder kunnen we de volgende strofe lezen:

morgen: niet vergeten
twee vaten water halen
en nieuwe verf betalen

Esox Lucius
Esox Lucius

Hier lijkt Verzett te verwijzen naar het kinderliedje ‘Twee emmertjes water halen’ dat eindigt met “van je één, twee, drie!”. Behalve het feit dat het leuk is zo’n kinderversje in een gedicht te ontdekken, voegt het op betekenisniveau niet veel aan het gedicht toe. Ook de bedoeling van enkele andere verwijzingen laat zich moeilijk raden. Waarom spreekt Verzett van een Esox Lucius die onder een glazen stolp op apegapen ligt, en niet gewoon van een snoek? En wat te denken van de verwijzing naar de Egyptische mythologie “en Thot is Thot” in het cryptische derde gedicht uit de Nadag-cyclus?

Betekenen deze verwijzingen iets? Ik ben geneigd te denken van niet. Misschien gebruikt Verzett de verwijzingen slechts vanwege hun klank of de associaties die ze oproepen, zoals je bij het scheppen van een schilderij voor bepaalde kleuren kiest. Daarmee krijgt de poëzie van Verzett iets intuïtiefs.

Taalspel

Het taalspel van Verzett laat zich karakteriseren door een niet-alledaagse woordenschat (‘pavane’, ‘raaigras’) en niet-bestaande woorden (‘schrezen’, ‘nulijf’). Ook vervormt de dichteres bestaande woorden om er betekenisnuances aan toe te voegen (‘hazenhart’, ‘het wereldt‘) en is er in haar gedichten dikwijls sprake van syntactische onvolledigheid (‘wanneer heg noch steg’). Zoals gezegd creëert Verzett werelden met een eigen ondoorgrondelijke, of zelfs ontbrekende, logica. Deze vrijheid van de verbeelding is schoon, en hoewel ze niet altijd leidt tot gedichten die beklijven, levert het toch dikwijls rake beelden op.

De Tirade-gedichten

Het loont overigens de moeite om Verzetts dichtbundel naast haar eerder in Tirade gepubliceerde gedichten te houden. Opvallend is niet alleen dat Verzett hier en daar wat heeft geschrapt, zoals in het vierde Prior-gedicht de ronkende versregels “priapee onder het prieel / zonder prietpraat prijzen we de prioriteiten” en in het laatste Prior-gedicht het clichématige “en op elk einde volgt nog steeds / een nieuw begin”, maar dat ze in de Nadag-cyclus de laatste vijf gedichten vrijwel volkomen heeft veranderd. Zo heeft ze het derde Nadag-gedicht flink ingekort, waardoor het nog enigszins aanwezige verhalende element:

jouw voorkeur in de nadag

vertel eens over de heilige geest

lekker abstract zonder ezelsschedel

Dit heeft plaats moeten maken voor uitgeklede beelden:

hier buiten in de nadag

hoor ik handelshouding

lekhart, staccatovrede

in een ezelsschedel.

In de Tirade-gedichten zou je nog kunnen achterhalen waarom Verzett heeft gekozen voor bepaalde beelden, omdat het bindend element tussen conceptie en taal nog zichtbaar is, maar in de uitgeklede gedichten van Prijken die buik ontbreekt dat bindend element en moeten de beelden het hebben van hun inherente kracht. En dat is waar Verzett goed in is: het polijsten van beelden tot ze in hun naaktheid hun volle kracht uitstralen. Vergelijk de volgende strofe uit het vierde Nadag-gedicht uit Tirade:

in het rommelhok van de overlevering

onder de vitrine grijzig gepierewaai van het tulen rafelrokje

om het bronzen danseresje

…met hetzelfde gedicht uit de bundel:

onder in de vitrine van de overlevering

geselt proper gepierewaai een rafelrokje.

Peggy Verzett heeft ons met Prijken die buik opmerkelijke poëzie voorgelegd, die weliswaar geen groot publiek zal bereiken, omdat het verhalende en het emotionele erin vermeden wordt, maar die bewonderd kan worden vanwege het beeldende vermogen van de dichteres. En hoewel de poëzie ontoegankelijk aandoet, mist het gelukkig de beladen serieusheid van sommige andere experimentelen.