Boeken / Fictie

Conservator van de hunkering

recensie: Orhan Pamuk (vert. Margreet Dorleijn) - Het museum van de onschuld

Koppige liefde en onbedwingbare verzameldrift beheersen de hoofdpersoon in de nieuwste roman van Orhan Pamuk. In Het museum van de onschuld geeft de Turkse Nobelprijswinnaar een even geestige als weemoedige schets van het Istanbul van dertig jaar geleden.

De dertigjarige industrieel Kemal is de hoofdpersoon in een plot die verdacht veel lijkt op die van de melodramatische Turkse films die hij in openluchtbioscopen ziet. En zoals iedereen weet, gaan die films altijd over liefde.

De liefde
Ga maar na: Kemal staat op het punt zich te verloven met de welgestelde Sibel. Plotseling wordt hij ongeneeslijk verliefd op een jong en beeldschoon volksmeisje, Füsun, met wie hij zich in een vurige affaire stort. Maar hij durft niet voor haar te kiezen, verlooft zich toch met Sibel, en verliest daarmee het voorwerp van zijn verhitte liefde. Kemal blijft ontredderd achter en verbreekt de verloving.

‘Geluk is zijn bij degene van wie je houdt’, weet Kemal. Dat Füsun binnen een jaar met iemand anders trouwt, doet daar niets aan af. Daarom bezoekt hij haar enkele avonden per week in het huis van haar ouders, waar ze samen met haar zelden aanwezige echtgenoot woont. Men eet, men kijkt televisie, men babbelt wat. En aan het eind van de avond laat Kemal zich door zijn chauffeur naar huis rijden. Dit gaat zeven jaar en tien maanden zo door.

De voorwerpen
Wonderlijk sujet, die Kemal. Maar het wordt nog gekker. Kemal dempt thuis het gemis van Füsun door voorwerpen te koesteren die een associatie met haar dragen: limonadeflesjes, oorbellen, deurknoppen. Die verzamelwoede neemt algauw pathologische proporties aan. Overal waar Kemal met Füsun komt, laat hij onopvallend (maar niet onopgemerkt) voorwerpen in zijn zak glijden. Hij mag Füsun zélf dan niet hebben, hij bezit toch in ieder geval een appartement vol voorwerpen die met hun vorm, geur en smaak haar aanwezigheid levendig kunnen oproepen.

Dit verhaal over hardnekkige liefde en troostrijke voorwerpen heeft een boeiende achtergrond, want het speelt zich af in het Istanbul van de jaren zeventig en tachtig van de twintigste eeuw. Een onstuimige periode in de geschiedenis van een stad die geografisch en cultureel in de marge van Europa vertoefde. De Istanbulse jetset boog zich flirtend over naar het Westen, maar bleef met twee benen staan in de traditionele Turks-Ottomaanse cultuur. Nergens is dit duidelijker dan in de seksuele moraal. Aan het heikele punt van de voorhuwelijkse maagdelijkheid wijdt Pamuk een hoofdstuk met de titel ‘Een paar minder aangename antropologische feiten’.

De roman
Kemal richt met zijn enorme collectie – waaronder 4213 peuken – uiteindelijk een museum in. De roman is te lezen als een becommentarieerde catalogus van dat museum, waarin Kemal de lezer meevoert langs zijn herinneringen. Daarin komen we algauw ook Orhan Pamuk zelf tegen, die heel postmodern als 23-jarige het verlovingsfeest van zijn eigen personage bezoekt. Weinig verbazend komt Pamuk dan veel later, op pagina 598, met een welgemoed ‘Goedendag!’ als werkelijke schrijver van de roman tevoorschijn om in vijftien pagina’s het verhaaltje uit te blazen. Een onnodige literaire truc die Pamuk de kans geeft wat losse eindjes vast te knopen.

Het museum van de onschuld blinkt vooral uit in het schetsen van een tijdsbeeld, dankzij de vele amusante en melancholieke uitweidingen. Met louter het wat smalle verhaal zou Pamuk het niet hebben gered. Het is zelfs tamelijk merkwaardig dat hij erin slaagt deze lijvige roman overeind te houden met een personage dat op z’n best een aandoenlijke sul genoemd kan worden, en met evenveel recht een pathetische fetisjist. Maar we mogen niet denken dat deze Kemal zijn leven heeft vergooid door te kiezen voor een jarenlang hunkeren. Want: ‘Iedereen moet weten dat ik een heel gelukkig leven heb geleid.’