Boeken / Non-fictie

Roxy is een goede sigaret

recensie: Nop Maas - Gerard Reve. Kroniek van een schuldig leven II. De rampjaren (1962-1975)

In het tweede deel van zijn biografie van Gerard Reve brengt Nop Maas opnieuw een verbijsterende berg feiten, citaten en anekdotes samen. Daar zit gouden materiaal tussen, maar soms had de selectie wel wat strenger gekund.

‘Gerard Reve bekent mislukte vadermoord’ luidde de kop in het NRC Handelsblad. De pers beschouwde het als het meest opzienbarende nieuwe feit uit het tweede deel (De rampjaren) van Nop Maas’ Reve–biografie Gerard Reve. Kroniek van een schuldig leven. Het gewraakte incident vindt pas tegen het einde van de pil (856 pagina’s) plaats. De oude Vanter (Gerard Reve Sr.) ligt voor de zoveelste maal op sterven, en als hij even alleen met hem is, dient zijn zoon hem een aantal van zijn eigen amfetamine–pillen toe. ‘Maar mis hoor: er gebeurde helemaal niets. God schijnt het toch, wat tijd en plaats betreft, voor het zeggen te hebben. (…) Ik dacht als je nog één volgende keer niet doodgaat, dan sla ik je de hersens in.’

Tot het zover is, worden de lezers vergast op zo ongeveer iedere grote en kleine anekdote uit het leven van de schrijver, waarbij Maas – soms tot doorbladerens toe – geen detail overslaat en er soms niet voor terugschrikt uur–tot–uur verslagen te gaan leveren. Maas’ onderzoek moet een uitputtend monnikenwerk zijn geweest en daarvoor verdient hij niets dan lof, maar zulke passages komen gevaarlijk dicht in de buurt van – bijvoorbeeld – de Tag zu Tagkronieken van het leven van Goethe. Anderzijds levert het ook weer schitterende, tot nog toe onbekende Reve–citaten en anekdotes op, zoals ‘Allah is groot, Mohammed is zijn profeet en Roxy is een goede sigaret’, en – uit de notulen van een schimmig kerkelijk studiegroepje – een poging zijn geloofsbeleving te omschrijven: God die de schrijver met trappen en stokslagen op zijn levensweg voortdrijft.

Bekend materiaal

~

Het probleem dat Maas heeft in dit tweede deel is dat zoveel al bekend is. De Gerard Reve van de jaren zestig, die in dit deel centraal staat, is de Reve die bij het grote publiek bekend werd: de literaire rebel, de homo–activist, de man van het Ezelsproces en de katholieke bekeerling. Maas’ verdienste is vooral dat hij de feiten netjes op rij heeft gezet en hier en daar een detail of nuance toevoegt. Dat is uiteraard de taak van de biograaf, maar met alle feiten en feitjes is de oogst wat mager na het verrassend nieuwe beeld van de jonge Reve uit deel 1 (De vroege jaren): de man zonder richting of doel, die worstelde met zijn homoseksualiteit, de ambivalente relatie met Hanny Michaelis. Het is tekenend dat de mislukte euthanasie van Vanter – binnen het grote geheel van Reves leven toch een voetnoot – zo’n opzien baart.

In dit deel zien we hoe Reve min of meer bij toeval zijn literaire vorm – de reisbrief – vindt. Na de relatief onproductieve en onsuccesvolle jaren vijftig schrijft hij opeens weer een reeks klassiekers: Op weg naar het einde (1963), Nader tot U (1966), Veertien etsen van Frans Lodewijk Pannekoek voor arbeiders verklaard (1967). Hij wordt een TV–persoonlijkheid die elke week wel een relletje heeft, en een held zelfs voor vele jonge homo’s – geregeld komt er zich een ter marteling aanbieden. Reve lijkt mee te rijden op de grote progressieve golf van de jaren zestig, tot hij zich bij ‘links’ onmogelijk maakt door zijn mening over de Vietnam–oorlog en zijn racistische uitspraken. De roem bekomt hem niet goed: hij heeft aanvallen van razernij, angst, alcoholische deliriums, hij gaat pillen slikken. Begin jaren zeventig begint ook de literaire kritiek te kenteren. Naarmate Reves romans revistischer worden – meer geënt op zijn zeer persoonlijke merk sadomasochisme – worden ze ook voor de gemiddelde lezer minder interessant. Het niveau van 1947 (De Avonden) of 1963 zal hij nooit meer bereiken.

Een biografische archivaris
Zoals al uit deel 1 viel te concluderen wil Maas geen boodschap of centraal idee over zijn onderwerp naar voren brengen. Impliciet lijkt hij zichzelf te beschouwen als een biografische archivaris, die alle feiten verzamelt en ordent, zonder zich daarbij een mening aan te meten. Dat is hem door verschillende recensenten als een zwakte verweten. Maar vergeleken met de vaak van kritiekloze adoratie overvloeiende Reve–boeken en kronieken, zoals er de afgelopen jaren zoveel verschenen, is het eigenlijk wel verfrissend. Overigens laat Maas soms wel degelijk op een subtiele manier een oordeel doorschemeren, bijvoorbeeld door een overspannen polemiek van de schrijver af te kappen met een droog: ‘Enzovoort.’ Een woord dat hij in deze biografie iets meer had mogen gebruiken.