Boeken / Fictie

De mensjes van Mensje

recensie: Mensje van Keulen - Een goed verhaal

De novelle Bleekers zomer van Mensje van Keulen had in 1972 de voelbaar opgespaarde geladenheid van een debuut. Na een gestage productie van meer dan twintig titels komt de schrijfster nu weer met een proeve van kort werk: Een goed verhaal, zoals ook een van de zes verhalen heet.

De verhalen in de bundel draaien steeds om zo’n drie figuren in hun burgerlijke wereldje. Daaraan ontworstelen ze zich niet, sommigen omdat ze niet willen of kunnen, anderen denken zich eraan ontworsteld te hebben: ze zijn immers niet zomaar iemand. In een van de verhalen bijvoorbeeld is vader een geslaagd beeldend kunstenaar, woonachtig maar liefst in Landsmeer, en dochter werkt in de snelle modewereld. Niet mis. Maar dochter wil evenzogoed het voorgenomen hertrouwen van pappa met een voormalig balletdanseres onmogelijk maken. Uit kleinzielige wraak.

Burgerlijk
‘Burgerlijk’ is doorgaans als scheldwoord bedoeld, al dan niet met modieuze bijklank. Wie op het burgerlijke neerkijkt, wil graag tot uitdrukking brengen dat hijzelf allesbehalve burgerlijk is, al kan dat meestal per definitie betwijfeld worden. Mensje van Keulens thema komt erop neer dat je naar buiten toe groot doet, maar dat daarachter kleingeestige trekjes schuilgaan, wat zich vooral manifesteert in relaties die wat uitgewrongen raken. Die weinig overrompelende mensbeschouwing houdt de schrijfster ons in haar werk steevast voor.

Tussen een gelauwerd schrijver en zijn jongere levensgezellin botert het niet echt. Thuis is hij een egocentrische zeurpiet, maar op lezingen wil hij de held uithangen. Omdat zij zich met de nodige weerzin schikt in haar rol van steun en toeverlaat, is zij burgerlijk in commissie.  

‘Burgerlijk’ is ook de echtgenoot die voor zijn vrouw verzwijgt dat hij, weggelopen na een echtelijke ruzie, door een man seksueel akelig misbruikt is. Hij is immers ook al genoeg slachtoffer van háár. Of de boodschap overkomt en indruk maakt, is afhankelijk van de schrijfstijl. Wanneer de inzet conflictueus is (‘Het eerste wat Fabrice Stein zei toen hij zaterdagochtend wakker werd was dat hij het zat was.’), kan Van Keulen stilistisch aardig opleven. Dialoog en beschrijving winnen dan aan scherpte.

Geladenheid
Helaas schiet de stijl vaak tekort. De lezer wordt getrakteerd op informatie die er niet toe doet: als dochter door vader wordt gebeld is het ‘even voor halftwaalf, als ze net haar glas bronwater opzijzet om het verzoek van een klant te noteren’. Tot twee keer toe lees je hoe makkelijk je met de bus in Landsmeer kunt komen. Andere informatie is bedoeld om een algehele treurigheid aan te stippen, maar mist geladenheid. Er wordt een trommel koekjes voorgehouden: ‘Ik keek van het ene naar het andere koekje [sic], kon niet kiezen en pakte uiteindelijk het middelste [sic] waar een hazelnoot op zat’.

Personages leven zich uit in onnatuurlijke alleenspraken die ‘niet bekken’, nogal gemakzuchtig in de plaats gezet van een verfijnd opgesplitst dialogisch spel. Uitweidingen ten bate van een stoplapperige couleur locale van mode- of pornowereldje doen geforceerd aan.

Meedogen
De personages in Een goed verhaal zijn belachelijk, dom en/of zielig. Mensje van Keulens mogelijke meedogen komt bijna nergens echt uit de verf, bereikt de lezer te weinig via voelbaar doorleefde bewoordingen. Het is nooit te laat om bij schrijvers als John Cheever of Raymond Carver, kampioenen van het kleine grote leed, nog eens na te gaan hoe onderhuidse spanning gewekt moet worden.