Boeken / Fictie

Helemaal het einde?

recensie: Martijn Meijer - Arthurs Apocalyps

Toen een ongeruste interviewer van Twee Vandaag aan een klimatoloog vroeg of de sombere prognoses in een pas verschenen rapport over milieuvervuiling het einde van de wereld zouden kunnen betekenen, antwoordde deze fijntjes: “Het einde van de mensheid misschien, niet van de wereld.” Het einde van de geschiedenis, het einde van de mensheid en het Einde der Tijden: het zijn thema’s die de (westerse) mens altijd in meerdere of mindere mate, bewust of onbewust, bezighouden, maar die zich traditioneel rond eeuw- en millenniumwisselingen in de meeste aandacht mogen verheugen.

Apocalyptische ambities

Arthurs Apocalyps, het literaire debuut van filosoof en freelance journalist Martijn Meijer, speelt in 1999. Er loopt een sekteleider in rond die de ambitie heeft de Apocalyps in gang te zetten. Deze sekteleider, de charismatische loodgieter Gordon King uit Texas, heeft in Denver de groep Davids Key opgericht, een fundamentalistische bijbelgroep met een ongezonde belangstelling voor Adolf Hitler en zijn gedachtegoed. Eén van de leden van Davids Key is Onno Winter, de jeugdvriend van de ik-verteller, Arthur.

~

Aan het begin van het boek zit Arthur in het vliegtuig naar Denver, op weg naar Onno die hem een brief heeft gestuurd waarin hij vertelt: “Alles is op zijn plaats gevallen. Vanuit de duisternis ben ik in het licht getreden.” In het postscriptum staat: “Arthur, er staat iets groots, iets enorms te gebeuren. Niets zal meer hetzelfde zijn. Over een paar maanden al. De aarde zal beven, de zon zal zwart worden en de maan van bloed. Je bent gewaarschuwd.”
Arthur is ervan overtuigd dat zijn vriend de weg volledig kwijt is en leest tussen de regels door een hulpkreet. Hij kent Onno als een cynische intellectueel die niets wil weten van goeroes en godsdienst.

Bommen en buitenbeentjes


In hoofdstukken die de roman in de actuele tijd afwisselen, wordt de geschiedenis verteld van de vriendschap tussen Onno en Arthur. Ze zijn de buitenbeentjes van hun klas op een katholieke basisschool en ze vinden elkaar onder een boom op het schoolplein, waar ze plannen beramen om met (stink)bommen de school te terroriseren. Al gauw zijn ze onafscheidelijke vrienden. Ze worden allebei verliefd op Irene, een Amerikaans klasgenootje. Tijdens een fietstochtje over de dijk kan alleen Arthur haar bijhouden, Onno achterlatend. Hoewel Arthur omwille van Onno geen verkering wil met Irene, wijst Onno later dit moment aan als het begin van het schisma tussen de twee vrienden. Het is niet de enige keer in het boek dat iets dat niet gebeurt, toch gevolgen heeft.

Onno en Arthur groeien na hun schooltijd uit elkaar: tijdens zijn studie doet Arthur wat zijn ouders van hem verwachten, terwijl Onno zich afkeert van de buitenwereld en tegelijk een symbool wordt van de westerse decadentie: “Zijn groeiend cynisme had Onno dikker gemaakt. Hij at en dronk uit principe te veel. Overdaad scheen het antwoord op alle vragen; de leegte moest gevuld worden.”

Kort nadat Arthur in de Verenigde Staten is aangekomen, vindt de schietpartij op Columbine High School plaats: twee vrienden, buitenstaanders die een haat deelden voor de wereld in het algemeen en hun schoolgenoten in het bijzonder, hadden het vuur geopend in de kantine van hun school en tenslotte zichzelf omgebracht. Dit zet Arthur aan het denken over vriendschap en terrorisme.

College

~

Niet alleen de gebeurtenissen op Columbine, maar elke waarneming, elke opmerking, is voor de verteller aanleiding (of een excuus) om de lezer een college filosofie of maatschappijleer te geven. Ook de dialogen zijn exposés van kennis en ideeën. Helaas zijn die ideeën vaak verre van origineel, en zijn ze al helemaal niet origineel vormgegeven. Deze ideeënroman, zoals de flaptekst hem noemt, blijft steken in een bijna obligaat uitspelen van een aantal noties door middel van vrijwel lege personages die te vaak met belerende wijsvingertjes zwaaien en een plot die maar niet beklemmend wil worden. Dit laatste is vooral een kwestie van stijl; Meijer schrijft niet sterk genoeg om de lezer mee te slepen of, anderzijds, het verhaal zo over the top te voeren dat het echt ironisch wordt.

God is een diskjockey

Tegen het einde van Arthurs Apocalyps raken allerlei zaken die aanvankelijk duidelijke tegenstellingen leken, steeds meer met elkaar vermengd. Onno en Arthur bezoeken een discotheek die in een oude kerk is gevestigd. Hier komen beelden uit het bijbelboek Openbaring van Johannes (de ‘basistekst’ van het christelijke apocalyptische denken) op de dansvloer terecht en leidt de ontregeling van alle zintuigen door drank, drugs en dansen op God is a dj tot een soort spiritueel inzicht bij Arthur.

Dezelfde nacht blijkt dat het Onno ernst is met het uitvoeren van het plan van Gordon King en wordt Arthur gedwongen tegen zijn oude vriend in actie te komen, wat bijna zijn eigen einde betekent. Maar niets gaat werkelijk ten onder; hoezeer de mens ook geobsedeerd mag zijn door het Einde der Tijden, er bestaat alleen een ‘kleine Apocalyps’ – in de vorm van de dood van het individu. En net zoals de consument altijd achter de volmaakte bevrediging van zijn behoeften aan zal blijven jagen, zo zal de gelovige de ene Messias zien verdwijnen om plaats te maken voor de andere: “Elke Messias die verscheen zou per definitie vals zijn: de Messias bestond alleen als eeuwig uitgestelde aanwezigheid of als verwachting in de harten der gelovigen.”