Boeken / Fictie

Romantiek, springlevend

recensie: Maarten Doorman - Je kunt bellen

.

De meeste gedichten in deze bundel geven blijk van de continue uitwisseling via internet en mobiele telefonie, al wordt daarnaast ook de dichter (en propagandist) Majakovski in een aantal licht futuristische gedichten geëerd. Doorman roept op om in te gaan tegen bellers in stiltecoupés en bedicht de voortdurende bereikbaarheid van de ander en beschikbaarheid van informatie.

Noli me tangere
Die continue beschikbaarheid van anderen en informatie is helaas ten dele een zegen. In ‘Noli me tangere’, Latijn voor ‘raak me niet aan’, lijkt bereikbaarheid geen vooruitgang te bieden in de toenadering tot de ander voor werkelijk contact:

In de telefoon van de ander
is de ander er steeds, een ander
valt makkelijk van je touchscreen
te vegen, raak mij
niet aan.
In de handen van de ander
vind je jezelf niet terug
en op een dag haal je opgelucht
adem, ontsnoerd, handsfree
in de armen van de ander.
Voor Nederlands toets 3.

Wie (nog) geen kennis heeft genomen van Doormans poëzie en alleen bekend is met zijn kritische of filosofische werk, waarvan het laatste zich concentreert op de nog altijd alomtegenwoordige stroming van de romantiek, kan onder de impressie leven dat de gedichten in Je kunt bellen stuk voor stuk uit doorwrochte verzen bestaan.

Standbeen
Dat is helaas niet zo, de bundel hinkt op twee benen. Het ene been, een strevend standbeen, ontleent zijn kracht aan soms pakkende beelden. Die beelden bestaan bijvoorbeeld uit ‘de zoemende praattaal van de ijskast’ of uit vingers die naast het beeld van ‘platgewaaide grashalmen / in de steppen achter Tomsk’ worden gezet. Een van de mooiste beelden komt uit het als e-mail opgezette ‘Brief uit Istanbul’, dat vrij voor in de bundel te vinden is en uit twee delen bestaat, waarvan hieronder het eerste is geciteerd:

Nu de stad doodvalt het gescheurd papier
van de meeuwen rond de minaretten
van de blauwe moskee weg
dwarrelt, nu de koelte
van zee moet komen schrijf ik je deze
mail om uiteen te zetten hoe een en ander
in zijn werk is gegaan terwijl ik erbij stond
zouden die meeuwen van het rondcirkelen
de hele nacht in de schijnwerpers
nu dan op het water vissen en rusten

Laat ik het zo
zeggen: ik deed het
ongedwongen en slechts half bedrukt
want uit vreugde bij te schrijven 

Ook al gaat het over niets
Prachtig: meeuwen als wegdwarrelende snippers papier. Het einde van dit deel en het van deel dat hierop volgt (‘Ik had het je ook zelf kunnen zeggen / maar een mail is wel zo persoonlijk // Zoen.’) wijst op het andere been; het speelbeen. Dat is een frivool been dat graag punten maakt, wil scoren met conclusies, grappenmakerij en knievallen aan bekende dichtvormen. Nu is er weinig mis met humor en evenmin met het willen maken van een punt. Het hele idee van literatuur is dat het ergens over gaat – zelfs al gaat het over (het) niets.

Maar dat literatuur een noodzaak heeft, wil niet betekenen dat auteurs hun lezers moeten onderschatten door conclusies uit te spellen. De reeks gedichten uit de afdeling ‘200 ton TNT’, die overigens over de post gaat, zijn zo flauw dat ze, als ze een vaste vorm hadden gehad, voor light verse hadden kunnen doorgaan. Ook de gedichten met strofes die op ritmische wijze steeds (vrijwel) gelijk beginnen, krijgen algauw iets dweepzuchtigs als ze serieus bedoeld zijn in plaats van ironisch. En dat lijken ze. Misschien is dat wel het meest opvallende aan de bundel: ook hierin is de romantiek nog allerminst voorbij.