Boeken / Fictie

Waar is de spontaniteit?

recensie: Khalid Boudou - De President

De President is de tweede roman van Khalid Boudou, de jonge Marokkaanse schrijver uit ‘Tiel Aviv’, die in 2001 debuteerde met Het Schnitzelparadijs. Met De President wijkt Boudou af van het veelbelovende pad dat hij insloeg met zijn eersteling, om zich aan te sluiten bij de traditie van de politieke satire. Bewonderenswaardig, maar levert het een boeiend boek op?
Mwah…

Het Schnitzelparadijs was het best verkopende debuut van 2002 en Boudou won er een Gouden Ezelsoor mee. Het succes kreeg dit jaar een staartje met de verfilming door Martin Koolhoven. Meedrijvend op het succes van Shouf shouf habibi trok de komedie onder het motto ‘100% halal’ volle zalen.

~

Intussen zuchtte Khalid Boudou onder de zware taak een tweede roman te schrijven, hetgeen in literaire kringen geldt als de meesterproef: een aardig debuut kan iedereen wel uitpoepen, maar bij het tweede boek onderscheiden de ware schrijvers zich van de eendagsvliegen. Als vlotgebekte, hippe, jonge Marokkaan kon Boudou lange tijd onderduiken in de wereld van de schnabbelende opiniemakers en podiumauteurs, maar ten langen leste kroop hij toch achter de schrijftafel, om er weer achter vandaan te komen met De President. Net als in Het Schnitzelparadijs jongleert Boudou dat het een lieve lust is met zijn wonderbaarlijke personages en de Nederlandse taal. Alleen: de spontaniteit is er af. Het lijkt erop dat Boudou goed heeft nagedacht over de volgende stap in zijn schrijverscarrière. Te goed.

Jeugdzonde

Het Schnitzelparadijs, dat was een gelukkig uitgevallen jeugdzonde,” moet de schrijver (1974) gedacht hebben, “Nu is het moment daar om mijn naam als serieus auteur te vestigen.” En dat doe je met een politieke satire met absurde trekjes. Met de keuze voor dat genre plaatst de jonge auteur zich in de traditie van Franz Kafka en Jerzy Kosinski (Being there), en met de vervreemdende stijl die hij in De President gebruikt, volgt hij de lijn van Arnon Grunberg en de vroege Harry Mulisch. Het is een bewonderenswaardig streven van Khalid Boudou om in de voetsporen te treden van dergelijke grote namen. Maar het lijkt erop dat hij zich wat ongemakkelijk voelt in het o zo volwassen pak dat hij heeft aangetrokken. De mouwen en broekspijpen zijn te lang, de schouders van het jasje steken uit.

Een oeuvre groeit mee met zijn auteur, en vaak zal een literair werk de auteur ook doen groeien, maar Boudou neemt met De President een te grote stap. Hierdoor komt het werk gemaakt en onoorspronkelijk over. Hetgeen niet betekent dat De President in de ramsj thuishoort; het is een doorwrocht en bij vlagen amusant boek. Het is alleen jammer dat Boudou zich er nu al aan gewaagd heeft: als lezer mis je de fun die van Het Schnitzelparadijs afspat en merk je bovendien dat De President geen boek is dat geschreven móest worden. Want Boudou lijkt met zijn satire alleen te willen amuseren en stelt geen maatschappelijke misstanden aan de kaak. Hier legt De President het af tegen Tom Lanoyes monumentale Monstertrilogie (1997-2003), waarmee de geëngageerde Antwerpse schrijver ageerde tegen de rotte plekken in de Vlaamse samenleving. Hoewel Boudou beschrijft hoe huisjesmelkers misbruik maken van hun illegale huurders en hij laat zien hoe weinig macht van doen heeft met kennis en kunde, toont hij zich alles behalve een angry young man met een missie. Wat wil Boudou dan wel? Onderzoeken hoe sociale processen zich voltrekken, vertelde de schrijver aan Trouw: “Ik creëer met een roman een soort klein laboratorium.”

Aspergesteker

~

De President is de bijnaam van de illegale ‘Lufiaanse’ aspergesteker Joesoef. En wat schetst zijn verbazing: door een bizarre persoonsverwisseling ontwaakt Joesoef op een dag als president van het welvarende Zapland. Het staatje is een variant op Nederland; zo vindt er aldaar een tv-verkiezing plaats voor de Grootste Zaplander, gepresenteerd door ‘Ruud Charel’.

De President benoemt zijn maatjes uit het aspergeveld tot ministers en begint vol goede moed te regeren over het Zaplandse volk dat hem op handen draagt. Met zijn aan de aspergeteelt ontleende metaforen windt De President zijn onderdanen om zijn vinger. Het verhaal schurkt hier heel dicht aan tegen Kosinski’s Being there, waarin een tuinman in een eveneens groen jargon onbewust briljante economische voorspellingen doet. Al snel ontwikkelt de Lufiaan demagogische trekjes en blijkt dat hij niet kijkt op een politieke moord meer of minder.

Khalid Boudous grootste talent ligt in het scheppen van levensechte personages die even hilarisch als overtuigend zijn, stuk voor stuk voorzien van een eigen rijke en originele stem. Verkende de auteur in Het Schnitzelparadijs alle hoeken van de jongerentaal, in De President stort hij zich op de uitwassen van het ambtelijk taalgebruik. Boudou leeft zich uit in de toespraken die de President door een van zijn ‘ministers’ laat opstellen en die hij bij het uitspreken uitentreuren onderbreekt met de frase “Dames en heren, ik neem even een slokje water.”
Helemaal los gaat Boudou met het bijpersonage J. Timmermans, gepassioneerd vogelaar en beambte van de Zaplandse Rijksvoorlichtingsdienst. Als biograaf van de President treedt Timmermans op als verteller van het verhaal, maar hij heeft duidelijk moeite met de vereiste objectiviteit:

Het waren net ploegmachines, echt, zo hard werkten die Polen op de velden. Er gingen zelfs geruchten dat een aantal onder hen zelfs het middel EPO tot zich nam om beter te kunnen steken, zo ziet u, honorabele burger, dat er mensen zijn die er alles voor overhebben om de vlag des vaderlands hoog te houden, een deugd die wij in Zapland allang niet meer bezitten, maar begrijp me goed, ik heb hier totaal geen mening over. Waar was ik gebleven?

Het boek kent vele amusante fragmenten, maar ze komen ‘bedacht’ over, in tegenstelling tot de geloofwaardige taal in zijn debuut. Khalid Boudou schreef Het Schnitzelparadijs omdat hij niet anders kon, De President omdat hij niet anders wilde. Laten we hopen dat Boudou zich door zijn derde roman weer bij de hand durft te laten nemen.