Boeken / Fictie

Op bezoek in Loserville

recensie: Johan Bordewijk - Zwerfvuil

Gelukkig geven uitgeverijen ondanks deze matige tijden nog steeds onbekende schrijvers een kans om een verhalenbundel te publiceren. Het is dan jammer dat sommige daarvan, zoals Zwerfvuil, niet aan de verwachtingen voldoen.

Na zijn debuutroman Morgen vlieg ik terug uit 2012 besloot Johan Bordewijk het te proberen met een verhalenbundel. Zwerfvuil bevat 18 korte verhalen, het merendeel tussen de 1000 en 2000 woorden, met als gemeenschappelijk thema ‘het leven van alledag’. Bordewijk vertelde in een interview voor veel verhalen uit zijn eigen leven te putten en andere te baseren op een krantenbericht, zoals ‘Anne alleen’, waarin een peuter bezwijkt aan de hitte in een auto. Het bericht op nu.nl zorgde vorig jaar voor veel ophef, maar Bordewijk wijdt maar vier pagina’s aan het verhaal, niet genoeg om de situatie uit te diepen.

Een ander verhaal, ‘Twee paarden’, baseerde hij op een ‘lelijke eend’, een deux chevaux, die bij hem in de straat uitbrandde onder de carport. Hij filosofeert wat de betekenis was van de auto en maakt het tot een emotioneel beladen voorwerp, dat de hoofdpersoon doet terugdenken aan de tijd waarin hij zijn ex-vrouw ontmoette.

Trutten in kleine truitjes

Voor het prototype Vinex-wijkbewoner bevatten de verschillende belevenissen van moeders, vaders, verslaafde broers en losgeslagen kinderen wellicht een grote mate van herkenbaarheid; een ander standpunt is dat de verhalen in Zwerfvuil vooral vallen in de categorie ‘dertien in een dozijn’. Bordewijk probeert krampachtig zijn overwegend passieve personages onderscheidende karaktertrekken mee te geven, maar daarvoor zijn de verhalen simpelweg te kort.

Puber Alain meet zich in ‘Twee paarden’ bovendien ouderwetse en geforceerde zinsnedes aan als ‘Die meiden, die trutten, stonden ons met hun kleine truitjes en strakke broeken op te geilen’ en ‘Eindelijk mocht ik van pa alleen met Bas de stad in. Wel vet, dat het mocht.’ Andere archaïsmen, die de roestbruine theepot uit grootmoeders tijd op de omslag matchen, zoals ‘heur haar’ en ‘gluiperd’, doen weinig voor de leesbaarheid van het boek. De lezer krijgt zo een rondreis in Loserville. In ‘Bert schrikt’, een verhaal over een mentaal gehandicapte, is de simplistische gedachtegang van de desbetreffende Bert meer ergerlijk dan empathiebevorderend. Zinsneden en het leesniveau vallen helaas beneden het kaliber ‘literatuur’:

Even later schrikt Florianne wakker van Tibor. Het mannetje staat bij haar stoel. Net te laat ziet ze de mangoresten aan zijn vingers. Verdorie, een veeg op haar jurkje. Ze duwt de peuter opzij, beent naar binnen en poetst de vlek weg. Evengoed is het met zorg gekozen, weinig verhullend kledingstuk verpest door die koter.

Stroef

Bordewijk gebruikt veel schrijftechnieken die in de juiste handen tot een prachtige spanningsboog leiden, maar ongepolijst niet werken. Zo probeert hij eenheid te creëren door personages in meerdere verhalen terug te laten komen, in het ene verhaal als hoofdpersoon, in het volgende als bijpersoon. Een interessant idee, maar doordat de personages weinig worden uitgediept en ze in hun tweede verhaal vaak slechts in een of twee regels worden genoemd komt het niet uit de verf. In ‘Mens erger je niet’ weet de auteur binnen tien pagina’s van perspectief te wisselen tussen een winkeleigenaar, zwerver Hubert, zijn broer Lambert, een agent en een niet nader benoemd persoon die controles uitvoert onder zwervers. Bovendien geeft hij voor de geoefende lezer te veel informatie weg op de eerste pagina, zodat er weinig te raden overblijft.

Toegegeven, Bordewijk weet emoties op te roepen met zijn roman, maar dat zijn vooral gevoelens van onbehagen en ergernis, zoals wanneer een meisje de gehandicapte Bert verleidt zijn hand op haar bovenbeen te leggen, hem er vervolgens van beschuldigt een viezerik te zijn en spoorslags haar vader haalt om hem in elkaar te timmeren. Zwerfvuil weet te raken, maar niet op de juiste manier. Nu kwam de zeer vruchtbare schrijverscarrière van F. Bordewijk, Bordewijks beroemde voorvader, eveneens langzaam op gang. Misschien zit het in de genen.