Boeken / Fictie

Solide, niet verrassend

recensie: Jan Wijnen - Verkleurde tijd

Zeven mistroostige personages voert Jan Wijnen ten tonele in evenzoveel korte verhalen in zijn vierde bundel Verkleurde tijd. Degelijke verhalen waarmee hij zijn hoofd zeker niet boven het maaiveld uitsteekt.

‘Alle personages worstelen met verloren gegane dromen en met hun verleden,’ belooft de flaptekst. Nou en of! Zo is er Rob in ‘Los Holandeses’, een alcoholverslaafde die door zijn moeder uit huis is gezet en daarom tijdens de kerst in het vakantiehuisje van zijn broer verblijft, waar hij een zootje achterlaat. Of Adrie, die in ‘Iets met woorden’ de begrafenis van zijn vader bezoekt, al heeft hij hem, sinds hij jaren geleden uit de kast kwam, nooit meer gesproken. Zelfs het licht humoristische verhaal ‘Goede Doelen’, waarin opa Joop zich lovend uitlaat over de dikbilligheid van zijn negroïde huishoudster, eindigt met niets meer dan een verstolen blik op wat had kunnen zijn, wanneer opa op zijn knie klopt en zij weigert te gaan zitten.

‘Maak een foto van me, alsjeblieft’ is het sterkste verhaal uit de bundel, over een fotograaf die na een natuurramp in Cambodja een foto maakt van een stervend meisje, beklemd onder een stapel puin, en haar vervolgens niet meer uit zijn hoofd kan zetten. De betreffende fotograaf distantieert zich van zijn omgeving, terwijl het meisje blijft rondspoken. Het is een verhaal bij de dagelijkse beelden op het journaal, en één dat de lezer empathie in plaats van een meewarig hoofdschudden ontlokt.

Wijnen, wie is dat?

De verhalen beginnen in medias res: de lezer valt een leven binnen, volgt de verhaalpersonages gedurende korte tijd – een paar uren, een paar dagen hooguit – en eindigen net zo abrupt. Stuk voor stuk behelzen de verhalen een uitgesproken vergane glorie, waarbij het merendeel van de personages vastzit in een uitzichtloos leven. Wijnen houdt die licht melancholische sfeer gedurende de gehele bundel vast, wat de vraag doet rijzen of hij met zijn 70 jaar met eenzelfde weemoed als zijn personages in het leven staat.

Het neerzetten van de mistroostige ambiance is Wijnens kracht, die hij echter ieder verhaal opnieuw en op dezelfde manier inzet, met onvoldoende aandacht voor karakteropbouw of omgevingsdetails. Daardoor ontstijgen zijn personages zelden het tweedimensionale vlak en krijgen zijn verhalen te weinig achtergrond. Dat komt sterk naar voren in het laatste verhaal, ‘Goudman, wie is dat?’, waarin een oudere man een niet nader omschreven operatie aan zijn heup ondergaat in een anoniem Belgisch ziekenhuis, waar hij wordt verzorgd door naamloze verpleegsters.

Een eigen stem

Wijnen, van oorsprong aardrijkskundeleraar, publiceerde op zijn 61ste zijn eerste bundel en levert sindsdien elke drie jaar een nieuw boek af met korte verhalen. ‘Te weinig is niet goed, te duidelijk is dodelijk,’ vertelt Wijnen zelf over het recept voor een goed kort verhaal. Aan dat devies houdt hij zich minutieus, waarbij hij echter net te weinig vertelt om nieuwsgierig te maken naar meer. Zijn schrijfstijl is misschien wat verwacht mag worden van een auteur die consciëntieus de tijd heeft genomen zijn eigen stem te vinden: solide en zorgvuldig, met een weloverwogen sfeeropbouw, maar is nergens echt verrassend.