Boeken / Non-fictie

Schijnbare eenvoud

recensie: J.M. Coetzee (vert. Peter Bergsma) - Wat is een klassieke roman?

John Maxwell Coetzee was in mei 2002 uitgenodigd voor een signeersessie in een Amsterdamse boekhandel. Hij las een aantal stukken uit zijn destijds laatste roman voor en zette vervolgens zijn handtekening in de door het publiek meegebrachte exemplaren van zijn boeken. Maar vragen stellen aan de schrijver, dat was niet de bedoeling. Wie het interview van Wim Kayzer in zijn prachtige VPRO-programma Van de Schoonheid, en de troost kent, weet waarom.

Coetzee is niet alleen publiciteitsschuw, hij is vooral ook een bedachtzaam mens. Een vraag krijgt hij liever schriftelijk, zodat hij over het antwoord lang en rustig kan nadenken. Waar zijn bedachtzaamheid toe kan leiden, blijkt uit een groeiend aantal essays van zijn hand. En deel daarvan is nu door uitgeverij Cossee uitgebracht onder de titel Wat is een klassieke roman?

Façade

Het grootste gedeelte is afkomstig uit de essaybundel Stranger shores: essays 1986-1999 (2001) aangevuld met twee essays uit de bundel Giving Offense: essays on Censorship (1996). Een aantal van de essays uit de eerstgenoemde bundel is eerder verschenen in The New York Review of Books waarvoor Coetzee geregeld kritieken schrijft. Het betreffen voornamelijk literaire studies van auteurs als Breyten Breytenbach, Amos Oz, Dostojevski, en van Nederlandse schrijvers als Mulisch en Nooteboom. De bundel wordt voorafgegaan door de lezing ‘What Is a Classic?’, waaraan de Nederlandse versie haar titel ontleent. Deze titel versterkt het idee dat het onderwerp censuur een vreemde eend in de bijt is tussen de essays uit Stranger shores, maar wat Coetzee erover zegt is beslist niet minder belangrijk of interessant.

In zijn essays is J.M. Coetzee niet de man van definities of gebaande paden. Toen hij uitgenodigd werd de Tanner Lectures aan Princeton te verzorgen, vertelde hij een verhaal met in de hoofdrol Elizabeth Costello, die op haar beurt twee lezingen moet geven aan de Universiteit van Appleton. Later keert zij vaker terug als zijn alter ego. Zijn essays bouwt hij op vergelijkbare wijze met zijn romans op. Ze zijn van een bedrieglijk soort eenvoud, voornamelijk op stilistisch niveau. Je hoeft dus geen ingewikkelde redeneringen of vertogen te verwachten. Maar daarmee is het ook wel gedaan. Achter de façade van de eenvoud lees je een origineel denker die de diepere lagen van zijn onderwerp blootlegt.

Klassieker

Wat is dan toch die klassieke roman? Coetzee illustreert dat aan de hand van een verhandeling over de Britse, van geboorte Amerikaanse, schrijver T.S. Eliot (die zijn lezing over Vergilius dezelfde titel meegaf) en zijn eigen ervaring in de achtertuin in Zuid-Afrika met de muziek van J.S. Bach. Coetzee arriveert bij een bepaalde paradox: de klassieker definieert zichzelf door zijn mogelijkheid te overleven. Kritiek is derhalve onderdeel van de geschiedenis van een klassieker. Als een klassieker beschermt dient te worden van aanvallen, dan is het dus nog geen klassieker. Kortom, de klassieker definieert de functie van een criticus; ze zijn aan elkaar verbonden. Zelfs de meest kritische beschouwing zorgt ervoor dat de status van klassieker behouden wordt en zal overleven.

Het tweede essay in de Nederlandse bundel gaat over censuur en is getiteld ‘Zbigniew Herbert en de figuur van de censor’. Hierin gaat Coetzee dieper in op het werk van de Poolse dichter en schrijver Herbert die in constante strijd met de Poolse (of Sovjet-)autoriteiten leefde en zich actief wapende tegen censuur. Coetzees positie ten opzichte van het onderwerp is ambigu. Zijn werk is nooit gecensureerd in de tijd van de Apartheid door het Zuid-Afrikaanse Publications Control Board, op een gedicht na. Het gedicht hoefde niet weg, maar werd gebannen, omdat het tijdschrift waarin het verscheen, gecensureerd werd. Hoewel Coetzee censuur in wat voor vorm ook verafschuwt, kan hij de onderliggende kracht ervan niet ontkennen. Het stelt de schrijver in staat bepaalde vermogens uit zichzelf te halen, die door deze druk van buitenaf, juist aan de oppervlakte komen. Censuur creëert grenzen. Gecensureerde boeken gaan de strijd aan met de wet en dat is boeiend. In de ogen van Coetzee kan hiermee aan de vaak oninteressante discussie over censuur, want vervuild geraakt door de politieke dimensie ervan, voorbijgegaan worden. Het is veel interessanter de wisselwerking tussen censuur en boek te analyseren. Zij zijn namelijk wel onder de censuur ontstaan en hebben mede daardoor een bepaald karakter gekregen.

Het is fascinerend om te merken hoe samenhangend het fictief en essayistisch werk van Coetzee is. Niet alleen qua stijl, maar ook qua onderwerp. Vooral treffend in de eerste twee essays. Coetzee is op zoek naar de onderliggende structuur en biedt hiermee geen kant-en-klare oplossingen, maar wel de broodnodige diepgang. Zo bezien passen de essays over de klassieker en de censuur uitstekend bij elkaar.