Boeken / Non-fictie

Inzichten in een staat in wording

recensie: Ido de Haan, Paul den Hoed en Henk te Velde (red.) - Een nieuwe staat

Naast de drie koningsbiografieën verscheen eind vorig jaar ook Een nieuwe staat. In deze bundel, samengesteld door twee hoogleraren en een voormalig lid van de WRR, zijn 23 essays opgenomen, die de beginjaren van het Koninkrijk der Nederlanden  vanuit evenzoveel standpunten belichten.

In zijn bijdrage over de herdenkingen van het jaar 1813 – het jaar waarin de latere koning Willem Frederik landde te Scheveningen – laat Henk te Velde zien hoe snel deze vieringen van karakter veranderden. In 1863, bijvoorbeeld, was Willem I zo impopulair dat zijn rol angstvallig vermeden werd; vijftig jaar later was het onder Wilhelmina groot feest, maar meer een nationalistische viering dan een herdenking; en in 1963, toen prinses Beatrix het organiserend comité voorzat, liep de situatie uit op een fiasco.

2013 is daarin niet anders. Deze keer is de gelegenheid aangegrepen om uitgebreid terug te blikken op onze geschiedenis. In de pers is vooral veel aandacht geweest voor de biografieën van Willem I, II en III. Bij Prometheus/Bert Bakker verscheen echter een boek dat net zo interessant is: Een nieuwe staat, onder redactie van Ido de Haan, Paul den Hoed en dezelfde Henk te Velde. Willem I eist een centrale rol op in veel bijdragen, maar er is ook uitgebreid aandacht voor andere actoren.

Een veelzijdig portret

Het boek kent een afwisseling van langere en kortere bijdragen. De laatsten belichten dikwijls een individu of een klein aspect van de Nederlandse staatsvorming in de vroege negentiende eeuw: een gaat over Gijsbert Karel van Hogendorp, de man die lange tijd aan de zijde van Willem I stond en een belangrijke rol heeft gespeeld in de eerste jaren na 1813, en nu terecht een miniatuur aan zich gewijd krijgt.

Andere bijdragen gaan over de financiën en belastingen van het koninkrijk, de koloniale staat, armenzorg, onderwijs, religie, buitenlandse betrekkingen of infrastructuur. Zo ontstaat een veelzijdig portret van een natie die in de jaren 1810 in rap tempo uit de grond werd gestampt. Willem I en de zijnen bouwden voort op de resten van de Bataafse Republiek en het napoleontisch bewind, maar drukten er hun eigen stempel op. Veel instituties of structuren zijn nog steeds te vinden in onze hedendaagse maatschappij.

Vroegromantisch gedweep

De mooiste bijdragen zijn die van Hans Knippenberg over ‘de fysieke kant van het land’ en Joep Leerssens verkenning van ‘de Nederlandse natie’. Knippenberg schrijft over Willem de Kanalenkoning, de man die tijdens zijn bewindsjaren kanalen, wegen en spoorlijnen liet aanleggen. De Haarlemmermeer wordt in deze jaren ook drooggelegd, net als andere polders. Het is boeiend te lezen hoe Nederland in die dagen gemaakt werd: ontrukt aan ‘woeste gronden’ en veroverd op het water. Zo gaat het immers nog steeds.

Leerssen werpt zich op het gebruik van het bijvoeglijk naamwoord ‘Nederlands’. Tijdens de regeerperiode van Willem I is dat ingeburgerd geraakt, daarvoor werd doorgaans of ‘Hollands’ of ‘Nederduits’ gebruikt. Leerssen schrijft met flair en eruditie over de taal- en cultuurstrijd tussen Nederland en België en de fouten die Willem I hier gemaakt heeft. Limburg ontleent zijn naam aan een oud graafschap, dat echter geheel ergens anders gelegen had dan waar wij nu aan denken. Voor Willem I was Limburg, ‘met Brabant, een van de Bourgondische hertogstitels geweest, en die naam mocht niet verdwijnen.’ Vroegromantisch gedweep met de geschiedenis, die het heden aanzien moest geven. Maar ‘het sloeg helemaal nergens op,’ aldus Leerssen.

Braaf, maar welkom

Te Velde schrijft dat de herdenkingen van 1813 altijd een ingewikkelde relatie met de geschiedenis en de herinnering hebben gehad. In 1913 sprak het jaar al niet echt meer tot de verbeelding, en dus werden de feestelijkheden ‘aangegrepen om allerlei nevendoelen te realiseren’. En vijftig jaar later

wist niemand meer goed raad met het verleden maar iedereen vond wel dat het verleden relevant of tenminste interessant gemaakt moest worden voor het heden. De ongemakkelijkheid die uit de herdenking van 1963 spreekt, roept de vraag op wat nu eigenlijk de functie van al die herdenkingen is geweest.

Als kritiek op Een nieuwe staat kan gelden dat de essays wat schools van toon zijn. Braaf worden de belangrijkste feiten op een rijtje gezet. Daar had wat meer schwung in gemogen, iets meer bevlogenheid misschien – de bijdragen zijn nooit slecht, altijd degelijk en vaak goed, maar er steekt weinig echt boven uit. Hoe dan ook, Een nieuwe staat is een zeer welkome bijdrage aan de herdenkingen van het begin van onze staat.