Boeken / Fictie

Klankrijke prozapoëzie

recensie: Herta Müller (vert. R. van Hengel) - De rokkenjager en diens bijdehante tante

Tot voor kort was winnaar van de Nobelprijs voor Literatuur Herta Müller vooral om twee redenen bekend: haar romans en haar Nobelprijs, al dan niet in omgekeerde volgorde. Met de dichtbundel De rokkenjager en diens bijdehante tante bewijst ze dat we nog lang niet uitgelezen zijn.

Tussen de bedrijven door, als Müller geen romans aan het schrijven is, vormt ze van krantenknipsels gedichten. Hoewel deze activiteit als tussendoortje wordt gepropageerd, is het allerminst van middelmatige kwaliteit.

Even kleur- als klankrijk

De collages ogen levendig. De uit kranten en bladen geknipte woorden hebben verschillende lettertypes en achtergrondkleuren. Doordat de woorden steeds op witte vellen zijn geplakt en de knipsels min of meer gelijkvormig zijn, leiden de kleurige collages niet van het lezen af. Vaak is een deel van zo’n vel bestemd voor een afbeelding, die op zichzelf weer een collage van beeldmateriaal vormt.

Müllers metrische prozagedichten zijn even klankrijk als de collages kleurrijk. Veel gedichten zijn geestige anekdotes, een zware ondertoon ontbreekt maar zelden.

de zwager van mijn vader had van de oorlog
nog maar één arm de andere was van wasdoek
gevuld met zand in plaats van een hand zat
er vingergroot een hakje aan dat glom onder
water lokte de vissen naar boven de zon was
onder het viaduct geschoven met haar gele
laatste tand algauw kwamen de avondspreeuwen
in een zwerm voorbij die leken voor mij op het
jasje met zand in de mouw
en op de trap naar het kanaal ging slechts een
lachwind aan de haal

‘Afschrijven’

Wat kenmerkt Müllers poëzie? Ten eerste de veel voorkomende thema’s van het ongewisse, familie en de tegenstelling tussen systeem en mens – iets wat met terugwerkende kracht uit de titel te destilleren is. Ten tweede ontbreken in de titelloze gedichten alle leestekens, waardoor je als lezer aangespoord wordt ze af te schrijven. Omdat in de gedichten vaak een surrealistische situatie geschetst wordt, een dialoog of een gedachtegang, is dit ‘afschrijven’ een erg vermakelijke activiteit. Ten slotte, en slechts ter onderschrijving van het speelse karakter van haar verzen, komt er opmerkelijk veel geel fruit in de gedichten voor.

en als we afscheid nemen wordt het een
perzik rolt bontlippen en verdubbelt
mij meteen moet ik aan het vreemdgaan
denken al je armen en benen als een
fiets aan iemand anders lenen op de
transitbaan tegen de huidleuningen langs
de deken kloppen onze vier slapen door
elkaar worden per ongeluk meer dan
alleen maar de randen van dit couvert
met salamandertenen

Vertalen is herschrijven, maar toch…

Het is knap hoe in haar vertaling, Ria van Hengel het speelse, klankrijke karakter van de brontekst en de grove vorm heeft weten te behouden. Wie de Nederlandse gedichten leest, komt sterke, autonome gedichten tegen. Af en toe echter, lijkt de vertaling uit de bocht te vliegen. Zo verschilt de inhoud soms markant van de Duitse versie. Zo is in een gedicht het woord ‘Zimmer’ in ‘kantoor’ veranderd en hoewel het woord binnen het gedicht geweldig rijmt, is een kantoor wezenlijk iets anders dan een kamer. Vooral als je bedenkt dat ‘de naakte zuster van gregoor’ daar op de sofa een siësta houdt. De situatie wordt door deze omzetting grotesker dan het origineel.

Bovendien zie je de opvallend sterke enjambementen uit de bronteksten lang niet altijd in de vertaling terug, iets wat ook geldt voor het oorspronkelijke metrum. Waarom ‘Pappeln’ steevast met het archaïsche ‘peppels’ wordt vertaald, is een raadsel. Dat namen in de brontekst wél met een hoofdletter worden geschreven en in de vertaling structureel niet, is eveneens opmerkelijk. Zou Müller Nederlandse tijdschriften hebben verknipt, dan hadden daar hoogstwaarschijnlijk wél hoofdletters gestaan. Dermate opmerkelijk dat je vermoedt dat tussen Müller en Van Hengel intensief is overlegd, maar helaas ontbreekt een verantwoording van de vertaler. Die was juist nu interessant geweest.