Boeken / Non-fictie

Brieven van een koelbloedig toneelhervormer

recensie: Henrik Ibsen (vert. Jeanne Dullaert, Sjoukje Marsman, Suze van der Poll en Rob van der Zalm) - De zomer beschrijf je het best op een winterdag

De Noorse toneelschrijver Henrik Ibsen (1828-1906) had een scherpe blik op zijn negentiende-eeuwse vaderland. Vooral omdat hij er zelf niet meer woonde. Een kleine selectie van Ibsens brieven is nu vertaald en verschenen in de serie Privé-domein: De zomer beschrijf je het best op een winterdag.

De zomer beschrijf je het best op een winterdag.

Dikwijls begint Ibsen zijn brieven met een hartelijke verontschuldiging. Brieven schrijven is niet zijn sterkste kant, herhaalt hij keer op keer. Het kost hem moeite zich op het briefpapier bloot te geven. Helemaal ongelijk heeft hij daarin niet. Ibsen maakt geen aanspraak op de titel van grootste briefschrijver van de negentiende eeuw. Noch in aantallen – hij liet er ‘slechts’ drieduizend na – noch in de diepgang van zijn ontboezemingen. Toch is deze bundeling van bijna tweehonderd van zijn brieven zowel leerzaam als onderhoudend. Leerzaam, door onder meer de royale hoeveelheid biografische toelichtingen van de vertalers. En onderhoudend dankzij Ibsens soms gepeperde stijl en zijn vlagen van humor.

Belabberd onderwijs
Waarom moeten we Henrik Ibsen kennen? Omdat hij in de negentiende eeuw de invloedrijkste voorvechter was van een nieuw, realistisch en modern theater. Toneelstukken moesten volgens Ibsen de illusie van werkelijkheid scheppen. Onder meer door natuurlijk klinkende dialogen, en zonder de plechtigheid en de toneeltoontjes die toen gebruikelijk waren. En vooral ook zonder de rijmende versvorm, die volgens Ibsen zou uitsterven – net als de dodo.

In zijn brieven schrijft Ibsen behalve over het theater ook geregeld over de culturele en politieke situatie in Noorwegen. Daar probeerden nationalisten zich te ontworstelen aan de grote politieke en culturele invloed van Zweden en Denemarken. Ibsen moest daar – als voorstander van een verenigd Scandinavië – niets van hebben. Een eigen Noorse vlag? Maak je liever druk over het belabberde onderwijs, schrijft hij, want dat hindert nog altijd de ontwikkeling van vrije individuen. ‘Waar men niet verlangt naar de bevrijding van de eigen persoonlijkheid, daar kan men al helemaal niet verlangen naar de bevrijding van zoiets abstracts als het symbool van een staat’, meent Ibsen.

Zwarte theologenbende
De wereldberoemde toneelschrijver woonde toen zelf al niet meer in Noorwegen. Gedurende 27 jaar verkeerde hij met zijn gezin in zelfverkozen ballingschap in Italië en Duitsland. Dat verrijkte hem als mens, vond hij, en scherpte bovendien zijn blik op het thuisland. ‘Men moet afstand nemen van hetgeen men wil becommentariëren: de zomer beschrijf je het best op een winterdag.’ En commentaar leveren, dat deed Ibsen graag. Op dat vlak valt in zijn brieven voldoende te genieten. Als men het zijn zoon in Noorwegen onmogelijk maakt met zijn buitenlandse diploma’s verder te studeren, belooft Ibsen ‘bij gelegenheid een passend literair gedenkteken’ op te richten voor ‘die zwarte theologenbende’ bij het ministerie van Onderwijs.

En dat monument kwám er. Een jaar later legde Ibsen in zijn toneelstuk Spoken een onverkwikkelijke rol weg voor ene dominee Manders. Het was niet het eerste en evenmin het laatste toneelstuk waarmee Ibsen veel ophef en rumoer veroorzaakte. Hij bleef koelbloedig onder alle aanvallen. De literatuurgeschiedenis zou volgens hem ooit een vernietigend oordeel vellen over die ‘anonieme stropers en struikrovers […] die hun modderprojectielen op mij hebben afgevuurd vanuit hun schuilplaatsen. […] Mijn boek heeft de toekomst voor zich.’

Dat klopt. Maar dat die voorspelling ook voor zijn brieven geldt, zou hem vast hebben verbaasd.