Boeken / Non-fictie

Wetenschap is toch leuker

recensie: Gerard 't Hooft - Planetenbiljart: Science fiction en echte natuurkunde

Gerard ’t Hooft is een internationale topper, categorie Johan Cruyff. De natuurkundige behoort tot het selecte gezelschap Nobelprijswinnaars, schreef na dat hoogtepunt een meeslepend boek over elementaire fysica en gooit het in zijn nieuwste boek over een veel olijker boeg. Leerzaam blijft het allemaal wel.

Science fiction is het uitgangspunt van Planetenbiljart, maar dan bezien vanuit de wetenschap. Niet de eerste keer dat iemand zoiets doet, maar het blijft leuk, vooral wanneer het enthousiasme van de bladzijden spat en de schrijver behoort tot de absolute wetenschappelijke top, zodat het ook echt ergens over gaat. ’t Hooft maakt zich vrolijk over de aanstekelijke nonsens die het merendeel van de SF in zijn greep heeft, zonder dat hij het genre overigens afserveert, want de betere soort is gewoon erg leuk en spannend. Dat neemt niet weg dat bijvoorbeeld het overbrengen van informatie met een snelheid groter dan die van het licht uitgesloten is en vele andere in films en boeken figurerende oplossingen voor alledaagse problemen – zoals de legendarische tractor beam uit Star Trek – nooit werkelijkheid kunnen worden. Als we tenminste alleen uitgaan van onze huidige kennis, maar volgens ’t Hooft is dat geen probleem: de wetenschap mag dan niet overal een antwoord op hebben, we weten wel waar de ultieme grenzen liggen.

~

Daarbinnen is trouwens ruimte genoeg voor allerlei opwindende toepassingen, inclusief ruimtereizen en dergelijke. Maar wie zich wil verliezen in weidse intergalactische vergezichten kan beter een ander boek uit de kast pakken, want bij ’t Hooft gaat het au fond om de wetenschap zelf. Daarover kan hij smakelijk vertellen, en dan niet alleen over zijn eigen vakgebied. Het allergrootste – biljart spelen met echte planeten – tot het superkleine passeert de revue, in een aanstekelijk betoog waarin diverse typen robots een belangrijke rol spelen. ’t Hooft rekent bijvoorbeeld voor dat reizen naar de sterren voor de mens niet werkelijk zijn weggelegd, en doet daarom maar wat andere voorstellen die meer kans van slagen hebben, ook al zal het miljoenen of misschien zelfs miljarden jaren duren vooraleer een missie zijn uiteindelijke bestemming bereikt. Daarvoor kun je dus beter een speciale machine bouwen. Het is kenmerkend voor de manier waarop de wetenschapper ’t Hooft ondanks alle belemmerende kennis die hij heeft vergaard nog steeds kan blijven fantaseren. Daarbij blijft hij overigens wel erg aan de voorzichtige kant en laat hij allerlei woeste theorieën uit de moderne natuurkunde – van superstrings in diverse gradaties tot de gedachten van mensen als Lee Smolin over meerdere universa – links liggen. Wat op zich geen probleem is natuurlijk, want je kunt nu eenmaal niet alles tegelijk. Nog niet.

Dat een dergelijke brede aanpak ook zo zijn risico’s heeft, blijkt wel uit de hoofdstukken waarin ’t Hooft het klimaat behandelt – en voetstoots de loze beweringen over menselijke invloed op de veranderingen daarin overneemt. Een kleine uitglijder, en meteen ook weer het vertrekpunt voor een verhandeling over hoe we om kunnen gaan met de problemen die een door natuurlijke fluctuaties rijzende zeespiegel met zich meebrengt. De oplossing is nog tsunami-proof ook.

Volkomen ten onrechte gaan vooral alfa’s regelmatig tekeer tegen het vermeende geestdodende effect van wat zij ervaren als een reductionisme dat de wetenschap overheerst. ’t Hooft laat juist zien dat als ergens de menselijke geest in volle glorie kan waaien, dat binnen de door de natuur opgelegde en door de wetenschap verkende werkelijkheid is, en dat je bij zoveel science eigenlijk geen fiction meer nodig hebt.