Boeken / Non-fictie

De poëzie betekenis geven is haar verdedigen

recensie: Geert Buelens - Oneigenlijk gebruik: over de betekenis van poëzie

Poëzie is een van de vreemdste vormen van taalgebruik. In plaats van een zo zuiver mogelijke boodschap te leveren kan zij hakkelen, rijmen, en zo de aandacht op zichzelf als talige expressie vestigen. Maar wat betekent poëzie eigenlijk voor de maatschappij? In Oneigenlijk gebruik: over de betekenis van poëzie wil Geert Buelens deze vraag op meeslepende wijze beantwoorden.

Geert Buelens, auteur van onder meer de dichtbundels Het is (2002), Verzeker u (2005) en sinds drie jaar als hoogleraar moderne letterkunde verbonden aan de Universiteit Utrecht, heeft zichzelf een grote taak gesteld: inzicht te bieden in de waarde en betekenis van poëzie. Deze zoektocht is er niet zozeer een naar zuiver artistieke waarde – het Ware, het Goede en het Schone van poëtische taal. Eerder is het een vraag naar de maatschappelijke betekenis en inbedding van producten uit het zeer brede spectrum van expressief taalgebruik: van expliciete lyriek, emancipatoire rapsongs, dada-taalcollages tot abstracte postmoderne tekst-om-tekst.

De beantwoording van de gestelde vraag verloopt in Oneigenlijk gebruik in twee delen, beide bestaande uit een reeks veelal eerder gepubliceerde essays. Het eerste deel is gericht op de meer theoretische beschouwingen, de algemene ‘poëticale uiteenzettingen’, terwijl Buelens in het tweede gedeelte centrale karakters in de praktijk belicht. Wat in de eerste helft aan bod komt zijn onderwerpen als de relatie van poëzie tot de werkelijkheid, de autonomie van het gedicht, poëzie en politiek en ook meer formele aspecten als het beeldende (de witregel) en het muzikale aan een tekst. Het zijn werkelijk de fundamentele uitgangspunten die in acht kunnen en ook vooral móeten worden genomen door eenieder die zich serieus met de werking van poëzie wil bezighouden.

Graafwerk
Een confrontatie van de eerder uiteengezette theorie met belangrijke personen en stromingen uit de poëziepraktijk volgt in het tweede gedeelte. Hierin bespreekt Buelens onder meer propagandapoëzie van omtrent de Eerste Wereldoorlog, het onderwerp ook van zijn in voorbereiding zijnde Europa, Europa over poëzie van de Grote Oorlog. De concrete onderwerpen hier worden nochtans steeds gebruikt om ruimere thema’s te verduidelijken. Aan de hand van de gedichten van negentiende-eeuwse Vlaamse priester Guido Gezelle en de Nederlandse H.H. ter Balkt wordt bijvoorbeeld het verzet tegen oprukkende stadscultuur blootgelegd, terwijl een onderwerp als de geëngageerde ’topical songs’ – liederen die als een vorm van orale verslaggeving actuele gebeurtenissen verwoorden – zich er voor leent de invloed van liedteksten van onder meer Tom Waits en Bob Dylan op historische beeldvorming en geheugen weer te geven.

Natuurlijk moeten in een dergelijk breed opgezet werk keuzes gemaakt worden wat betreft de te bespreken titels en auteurs, keuzes die sterk rusten op de voorkeuren van de auteur. Paul van Ostaijen, tevens onderwerp van Buelens’ zeer lijvige proefschrift Van Ostaijen tot heden, komt zeer dikwijls terug en ook aan populaire muziek zijn meerdere hoofdstukken gewijd. In sommige gevallen is echter de bijdrage van een essay aan het totale vraagstuk wat mager. ‘Streepjescode’, over Emily Dickinsons gebruik van gedachtestreepjes in gedichten, bijvoorbeeld. Als onderzoeking naar Dickinsons werk buitengewoon relevant, maar als een deeltje graafwerk in Buelens’ boekverband toch minder.

Woordkunst
De zoektocht naar de betekenis van poëzie is tegelijkertijd een verdediging van haar belang. Zo’n verdediging is nodig, deels, want poëzie kent weinig écht trouwe lezers. Deze enkele fans zijn dan ook nog eens verdeeld in een groep peinzende academici versus gemoedelijke liefhebbers, met zo ieder hun eigen voorkeursstromingen. Het is ook vanuit die beweging dat Buelens er op wijst dat poëzie – met literatuur – nog steeds een moeilijker kunstvorm is dan bijvoorbeeld film, dans of muziek. Inderdaad, deze disciplines kunnen ook complex zijn, maar zij vereisen niet tegelijk het lezende én het artistieke interpreteren dat het beschouwen van geschreven werken wel vergt. Waar men bij poëzie, óók wanneer zij drijft op haar muzikale krachten, altijd doorheen moet en wat haar des te veeleisender maakt is dan ook precies dit noodzakelijk talige karakter.

Wonderlijk genoeg gaat Buelens er in het schetsen van deze aard van taal wel in mee dat poëzie een ‘oneigenlijk taalgebruik’ is. Hij accepteert communicatie als de primaire functie van taal, en verzaakt zo vanuit de essentiële rol van talige expressie en creatie dit vaste uitgangspunt te betwisten.

Tekstplezier
Brandt daar tot slot natuurlijk nog een belangrijke vraag, namelijk: wat is dan de betekenis van poëzie? Een kwaliteit van Buelens’ werk is dat hij nergens afzakt in ontwijkende klagerij. Op geen punt, ook niet waar het onderwerp zich daar gemakkelijk voor leent (‘metafysische poëzie’), probeert hij in mysterieuze bewoordingen een concreet antwoord te omzeilen. Sterker nog, Oneigenlijk gebruik is een bemoedigende studie waarvan in wezen ieder individueel hoofdstuk een brokje van het antwoord bevat. Poëzie is naar de romantische gedachte expressief; tegelijkertijd omvat zij ook vaak een beeld van de wereld dat onze blik kan bepalen. Het kan een sociaal en politiek middel zijn – denk aan propaganda. Bovenal echter vervult poëzie binnen de taal een creatieve, expressieve en volgens Buelens dus oneigenlijke functie. Zo luidt het: zolang er taal bestaat zal de mens er mee experimenteren en dus poëzie blijven maken.

Redelijk aangrijpend is dan Buelens’ gepassioneerde afsluiting over het plezier van het lezen van teksten, hierbij sterk steunend op zijn inspirator, de Franse filosoof en cultuuranalist Roland Barthes. In zijn nawoord benadrukt Buelens vanuit persoonlijke optiek hoe hij wenst dat men wat meer oog zou hebben voor de spontane esthetische pret van het lezen. Want daarin ligt uiteindelijk wel het meest direct het belang van poëzie: dat wij aan het lezen, doorwrochten en herlezen genoegen kunnen beleven.