Boeken / Fictie

Identiteit als spel

recensie: Daphne Huisden - Alles is fictie

Identiteit als spel

 Als alles altijd fictie is, wat is dan waarheid? En wie ben ik dan, kan ik mijn identiteit dan wel ergens op baseren? Als ik nog niemand ben, wie zou ik dan willen worden? En hoe dan? Deze eeuwenoude en altijd relevante vragen stelt Daphne Huisden in haar debuut Alles is altijd fictie nog maar eens aan de kaak.

Van de hoofdpersoon uit dit verhaal weet de lezer niet veel meer dan dat ze niet studeert, aan hyperventilatie en paniekaanvallen lijdt en dat zij voor haar omgeving nagenoeg onzichtbaar is. Vrijwel niemand merkt haar op. Ze heeft er moeite mee iemand te zijn en weet ook niet goed hoe ze iemand zou kunnen worden. Aan deze karakterloze staat wil ze een einde maken. Dus zet ze op een goede dag de knop in haar hoofd om en speelt mee met het spel dat ‘alledaags leven’ heet.

Goed en kwaad                                                                                                                De hoofdpersoon vertrekt uit haar ouderlijk huis en betrekt een kamer in een buurt die binnenkort tegen de vlakte gaat. Ze gaat haar eigen brood verdienen en houdt zich zo goed en zo kwaad als dat gaat staande. Al snel komt ze in contact met haar medebewoner Gizmo, een verbitterde eenling die de wereld de rug heeft toegekeerd. Met hem voert ze quasifilosofische gesprekken over het leven aan de hand van de zelfbedachte spelletjes ‘wie ben ik?’ en ‘wat is waar?’.

Op straat komt ze op een dag ook Gizmo’s tegenpool Baris tegen, die op zijn door plakband bijeengehouden sandalen al fotograferend door de stad loopt. Baris probeert haar duidelijk te maken dat je alles in het leven op dezelfde wijze ervaart zoals je er naar kijkt. Hoe goed of hoe kwaad je de wereld ziet hangt helemaal van jou af. Zowel Gizmo en Baris helpen het karakter van de hoofdpersoon vormgeven, waaruit zich een subtiele strijd ontwikkelt tussen die twee.

Postmoderne spelletjes                                                                                               Vanaf het begin is het duidelijk dat Huisden een postmodern spelletje met de lezer wil spelen, zoals dat spelletje ook met de hoofdpersoon wordt gespeeld. De auteur neemt bij aanvang van de roman direct zelf het woord:

Laat ik een verhaal maken. Over leugens en werkelijkheid. Over schijn en bedrog. Over het spectrum van kleuren waardoor we vergeten wat zwart is en wit.                                          Alles is ingevuld. Binnen de lijntjes.                                                                                    Laat ik een verhaal maken.                                                                                              Laten we een spel spelen.

En dat is wat de lezer nooit moet vergeten tijdens dit verhaal: het spelelement. Het fictionele karakter van het verhaal wordt continu benadrukt. Huisden maakt gebruik van metafictie, een begrip dat onlosmakelijk is verbonden met het postmodernisme. Ze schrijft dus eigenlijk fictie over de fictie. Voor wie weet hoe dat in zijn werk gaat biedt de roman helaas te weinig verrassingen. Het spel van het creëren van een illusie om die vervolgens weer af te breken is iets te doorzichtig.

Authenticiteit                                                                                                                

Wat Huisden daarentegen wel heel mooi doet, is het verwoorden van waar de kern van het venijn zit als het gaat om het worden van een authentiek persoon. De vader van de hoofdpersoon hamert er steeds op dat zij moet proberen een echt persoon te worden, met eigen gedachten. Hij maakt zich zorgen dat het haar niet zal lukken. Het gevecht dat de hoofdpersoon met zichzelf levert en de achtergrond daarvan komen erg goed uit de verf. Want denk er maar eens over na: wat kunnen de gevolgen zijn als iemand zichzelf als een niemand beschouwt?