Boeken / Non-fictie

Seks, tobben en tranen

recensie: Bill Morgan - I celebrate myself: the somewhat private life of Allen Ginsberg

Het is niet voor niets dat de nieuwste Ginsberg-biografie zijn titel ontleent aan een gedicht van Walt Whitman. Allen Ginsberg (1926-1997) kunnen we met recht en reden de geestelijke zoon of kleinzoon noemen van zijn grote voorganger, ook al zag zijn leven er dan iets anders uit. In het boek ruimschoots aandacht voor poëzie, de Beats, boeddhisme en andere hobbys, drank en heel veel seks, meest van de homoseksuele variant.

Ginsberg was zelf zoon van een dichter en groeide op in een middenklassemilieu, maar wilde aanvankelijk nergens voor deugen. Zo rond zijn twintigste wist hij vooral erg zeker wat hij niet wist. Hij had wel neigingen richting de literatuur, maar was vooral een bohemien op weg naar het voorspelbare afvalputje. Die tocht ging gepaard met veel tranen – hij barstte om het minste geringste in tranen uit, niet zelden onder het lezen van zijn eigen poëzie – en tobben. Zijn hele leven lang was hij op zoek naar iemand die hem mentaal de maat kon nemen. Zijn homoseksualiteit was een bijzonder complicerende factor, maar niet de enige karaktertrek die hem dwars zat. Als homo was het in het Amerika van de jaren veertig en vijftig natuurlijk al lastig, maar Ginsberg viel dan ook nog eens op gewone heteromannen en niet op de typische gays.

Het bekendste voorbeeld van dat genre was Kerouac, die een niet onbelangrijke bijrol in het boek speelt. Ginsberg deed verschrikkelijk veel moeite om diens werk gepubliceerd te krijgen, wat uiteindelijk, zoals bekend, lukte, waarmee de Beats waren geboren en Ginsberg een stigma meekreeg dat hij zijn leven lang niet meer kwijtraakte.

Destructief

Net als Kerouac, en maten als Burroughs, Corso en Cassady deed Ginsberg naast het dichten vooral aan onaangepast en bijzonder destructief gedrag. Eigenlijk wilde hij helemaal niets, behalve dichten, zodat hij met veel succes zijn eigen ruiten ingooide door bijvoorbeeld straallazarus een publiek dat hem verder kon helpen te schofferen. Hilarisch is het verhaal van de avond waarop hij iemand uitschold voor klootzak (“asshole”) en tot zijn grote verbazing een klap op de bek kreeg, waarna zijn biograaf droog noteert dat Allen weer eens werd geconfronteerd met de kracht die woorden kunnen hebben.

Illustratief voor zijn weinig praktische manier van leven was het voortdurende emmeren over zijn verzamelde gedichten. Omdat hij ooit trouw had gezworen aan de kleine uitgeverij City Lights, die zijn eerste bundel aandurfde, lukte het vele jaren niet om een grote uitgever te vinden voor het echte werk. City Lights was – met enig recht – bang voor het verlies van zijn kaskoe en blokkeerde een groot aantal pogingen. Op jacht naar de roem waar hij naar snakte liet Ginsberg zich bovendien regelmatig het hoofd op hol brengen. Bob Dylan bood hem op een gegeven moment de gelegenheid voor het maken van een stuk film, en drukte Ginsberg daarbij op het hart dat hij vooral op zijn gevoel af moest gaan. Waarop Ginsberg die woorden zo serieus nam, dat hij Dylan in weinig bedekte termen een potje neukseks voorstelde. Waar de folkzanger vervolgens niet veel voor voelde.

Hooggestemde idealen

Naarmate zijn roem groeide, nam ook de druk op Ginsberg toe. Om die te weerstaan zwoer hij een dure eed: hij zou nooit, maar dan ook nooit ergens optreden voor geld. Alleen op die manier kon hij zijn hoofd vrijhouden voor poëzie. Lang hield hij dat zoals bekend niet vol, wat ook weer tekenend is voor Ginsberg. Hij viel om van de hooggestemde idealen, maar bleef intussen ook maar een mens. Jarenlang reisde hij de hele wereld over en las zich een blauwe tong, waarbij hij zich als het even kon inzette voor het vrije woord. In de democratische wereld dan, en in het voormalige Oostblok. De leiders van sexy dictaturen als Nicaragua en Al Salvador kregen van hem alle krediet, hij ging op een gegeven moment zelfs zo ver om zijn te lezen materiaal aan de junta voor te leggen, ter goedkeuring. Menselijk, al te menselijk.

De relatie met Peter Orlovsky is een belangrijk motief in deze biografie. Orlovsky en Ginsberg kenden elkaar van jongs af aan, en hoewel Orlovsky hetero was ontwikkelde zich met enig passen en meten toch een seksuele relatie, waarin niet zelden een vrouw was betrokken. Zo kwam eenieder aan zijn trekken, alleen was het jammer dat Orlovsky een psychopathische junk en alcoholist was, wat Ginsberg helemaal nooit echt wilde zien, zelfs niet nadat Orlovsky’s gedrag volkomen uit de hand liep.

Ginsberg zelf liep intussen mantra’s zingend de wereldpodia af en knielde aan de voeten van een – ook al – dubieuze Tibetaanse goeroe. Zijn status kreeg op den duur enorme proporties, hij nam personeel in dienst om de zaken af te handelen waar hij zelf niet aan toe kwam, onderhield een lange rij klaplopers, probeerde rockster te worden – zijn grote ambitie – en stortte zich in de jaren negentig op de kunstfotografie. Dat alles vrijwel uitsluitend dankzij niet meer dan twee, zij het lange gedichten: Kaddish en Howl (“I saw the best minds of my generation destroyed by madness &c”).

Biograaf Bill Morgan had toegang tot al het materiaal dat de bijzonder anale Ginsberg in de loop van zijn leven verzamelde en koos voor een chronologische ordening, met in de kantlijn verwijzingen naar paginanummers in de Collected Poems. Het is daardoor een behoorlijk recht toe, recht aan relaas geworden, waarin wat saaie momenten als onze held weer eens een vliegtuig bestijgt, maar door de bank genomen leest het erg prettig weg. Vooral ook doordat Morgan ook de minder prettige kanten – gebrekkig zelfbeeld, misogynie, slecht ontwikkeld politiek inzicht, bij vlagen veel te goed van vertrouwen – niet onder het tapijt veegt. Het beeld van Ginsberg dat uit al die bladzijden oprijst wijkt voor het overige niet ernstig af van wat we al wisten. De nuanceverschillen worden in essentie samengevat in de ondertitel.