Boeken / Non-fictie

De nuchterheid van Bernard Mandeville

recensie: Bernard Mandeville - De wereld gaat aan deugd ten onder

Bernard Mandeville (1670-1733) een Nederlandse schrijver noemen gaat misschien wat ver, zijn werken verschenen vrijwel allemaal in het Engels en hij bracht het beslissende deel van zijn leven aan de overkant van de haringvijver door. Maar goed, we zijn al niet rijk bedeeld dus we lijven hem vrolijk in, zeker nu het eerste deel is verschenen van zijn vertaalde verzameld werk.

Van beroep was Mandeville een succesvol dokter, faam dankt hij aan zijn bemoeienissen met de politiek van zijn dagen. Zoeken we naar een hedendaagse equivalent, dan komen we onherroepelijk bij Pim Fortuyn uit, mede doordat die ook boeken schreef waarin hij de denkluiheid van de zelfbenoemde elite hekelde.
Het deel waarmee de vertalingen van Mandeville’s verzameld werk opent, bevat louter politieke pamfletten, die dwars ingaan tegen wat in het begin van de achttiende eeuw politiek correct was. Zogauw bigotterie, machtsmisbruik, fraude en corruptie hun lelijke kop opstaken was Mandeville er als de kippen bij met zijn wijzende vinger. Dat had hem in zijn geboorteland Nederland al zover in de problemen gebracht, dat hij vanzelf de wijk naar Londen nam – overigens geen enorm drama, want in die tijd was de Britse hoofdstad een soort buitenwijk van Amsterdam. Het is wel weer opvallend dat het in de eigen mythologie zo tolerante vaderland, dus klaarblijkelijk minder tolereerde dan onze Engelse vrienden en vriendinnen waar het ging om de vrijheid van meningsuiting, al blijven het nuanceverschillen.

Kwaad

~

Het boek begint met de volledige tekst van Mandeville’s De fabel van de bijen. De ondertitel geeft meteen al aan waar de schrijver heen wil: Particuliere ondeugden, publieke weldaden. Mandeville betoogt dat het kwaad noodzakelijk is voor een prettige samenleving – was iedereen immers tevreden en blij, dan kregen we nooit iets voor elkaar, bovendien kunnen verstandige bestuurders de maatschappij reguleren door het bespelen van de mindere karaktertrekjes van hun onderdanen. Hij laat dat onder meer zien in een lang allegorisch gedicht, dat wordt gevolgd door een aantal frisse uiteenzettingen, waarin hij zich onder meer afzet tegen het armenonderwijs. De gedachte is verder dat je niemand wijzer moet maken dan hij is; de armen zijn op aarde om het rotwerk te doen, maak je ze bewust van het aangename leven dat anderen leiden dan worden ze alleen maar ontevreden.

Wellust

Het tweede deel van het boek betreft een verhandeling over de wellust en wat daaraan te doen, dit in het kader van christelijke puristen die pleitten voor een bordeelverbod. Omstandig toont Mandeville aan dat de behoefte aan lichamelijke liefde nooit uitgeroeid kan worden, en dat als je daar geen uitlaatklep voor hebt het helemaal mis gaat. Mandeville was door zijn tegenstanders al eerder beschuldigd van het goedpraten van openbare onzedelijkheid, waarop hij reageerde met de opmerking dat hij niet meer had gedaan dan de werkelijkheid beschrijven. Maar goed, als ze het zo wilden, dan moest het maar zo, en dus ontwikkelde hij een plan voor openbare bordelen, onder dokterstoezicht, zodat het met de SOA’s niet uit de hand zou lopen, en uitgaande van de wijsheid dat losbollen de beste echtgenoten zijn.

Ook aan de behoeften van vrouwen besteedt hij ruim aandacht, wat opmerkelijk is, want door de bank genomen werd de vrouwelijke seksualiteit pas ergens rond 1900 uitgevonden, en dat was dan ook nog een zeer zware bevalling. Freud bijvoorbeeld, een groot stilist maar een zeer warrig denker, en zo eigenwijs dat hij nooit iets van iemand aannam – hij geloofde bijvoorbeeld, nee: wist zeker dat je de steeltjes van champignons niet mocht eten, een overtuiging waaraan het makkelijk Freudiaans punten zuigen is – diezelfde Freud dus beweerde met grote stelligheid dat orgasmes die vrouwen dankzij hun clitoris beleefden eigenlijk niet helemaal goed waren. Mandeville daarentegen wist twee eeuwen eerder al hoe het werkelijk zat. Wat op zich nou ook weer niet zo vreselijk knap is, als je maar goed oplet en leert van je ervaringen, maar dat is wel vaker het punt bij het ontwikkelen van inzichten. Wie eenmaal een theorie in het hoofd heeft is daar meestal moeilijk weer vanaf te brengen, ook al staren de aanwijzingen hem – al dan niet in het bordeel – in het gezicht. Dat Mandeville wel openstond voor wat zijn zintuigen hem aanreikten maakte hem verfrissend en controversieel, precies zoals we onze denkers willen hebben.