Boeken / Fictie

Vette hap

recensie: Arthur Wevers - Bittergarnituur

De vrijdagmiddagborrel, wie kent ‘m niet. Je besluit één alcoholische versnapering te nemen, maar dat worden er al snel twee. En omdat het zo gezellig is, en het weekend bovendien voor de deur staat, nog ééntje om het af te leren. En dan komt het bittergarnituur op tafel.

Zo’n bittergarnituur valt meestal zwaarder dan gehoopt, dus bij het zien van de omslag van de nieuwe roman (of is het een bundel?) van Arthur Wevers, zal menig lezer meteen een mild gevoel van indigestie bekruipen. Het eerste deel, tot hoofdstuk tien, las ik echter achter elkaar en zonder oprispingen uit. Een roman in sonnetten is misschien geen unicum (think Poesjkin), origineel is het wel.

De eerste smaakt naar meer
Ondanks de bijzondere vorm, is de setting van het verhaal ontzettend clichématig. Hoofdpersoon Chris deelt het bed (nou ja, de bank) met de vriendin van zijn beste vriend (het personage Arthur Wevers), zijn aseksuele vriendin wijst hem de deur, en tot overmaat van ramp trekt hij vervolgens in bij de onwetende Wevers, die na het vertrek van zijn overspelige vriendin immers ruimte over heeft. Misschien dat juist deze mix van trivialiteit en poëzie de eerste tachtig pagina’s zo smakelijk maakt. Na een korte sanitaire stop besluit ik dan ook om er nog eentje te nemen, of beter gezegd: om door te lezen.

De tweede slaat dood
Na pagina tachtig wordt de lezer getrakteerd op een uitgebreide beschrijving van de seksuele handelingen van de hoofdpersoon en de weinig tot de verbeelding sprekende hitsige Wendy Schmidt, de overspelige vriendin van Wevers. Op dit punt slaat de boel volledig dood. De banaliteiten slaan je om de oren: op pagina 82 ‘Ik voelde mijn lul meteen verstijven’ wordt gevolgd door ‘Mijn lul was stijf’ op pagina 86, nogmaals ‘Mijn lul was stijf’ en ‘mijn stijve lul’ op pagina 88 en tenslotte nog een ‘stijve lul’ op pagina 91. Dit zou op zich niet zo ergerlijk zijn, als de woordkeuze ook maar iets creatiever was geweest. Zo nu en dan wisselt de auteur de ‘lul’ voor een ‘piemel’ in, maar het blijft platvloerser en saaier dan het had hoeven zijn – wie het recente werk van Thomése kent, zal driftig ja knikken. Op dit punt begint het simplistische rijm ook te irriteren, of zoals personage Wevers het zelf verwoordt ‘Dat is toch je reinste Driek van Wissen’ (p. 106).

Laatste ronde
Zeggen dat je het boek maar beter weg kunt leggen, zou het echter geen eer aan doen. Er zijn namelijk ook passages, meestal melancholische overpeinzingen van de held over Het Leven, die in al hun eenvoud wel indruk maken, zoals op pagina 197:

Ochtend. De geopende gordijnen
toonden een druilerige najaarsdag
en planten die stonden weg te kwijnen
in de perken. Tussen de struiken lag
een plastic zak en verder een stuk krant,
een pakje shag en een lege fles Brand…
maar het leek allemaal niet echt,
die rotzooi leek er te zijn neergelegd
om het decor echt te laten lijken.

De observatie is raak, en juist hier is Wevers rauwe taalgebruik perfect op zijn plaats. Dat geeft te denken: is Bittergarnituur dan een slordig geschreven, onevenwichtig boek en had Wevers beter gekund? Of is de tegenstelling tussen de ranzige realiteit en de filosofische inborst van zijn hoofdpersoon bewust zo groot gemaakt? Bewust of niet, ik houd een leeg gevoel over aan dit debuut. Het voelt uiteindelijk toch teveel als een trucje, en te weinig als een oprecht boek.