Boeken / Fictie

Treffende stapelingen

recensie: Annemieke Gerrist - Waar is een huis

Annemieke Gerrist is een stilaan rijzende ster. In 2006 afgestudeerd aan de Gerrit Rietveldacademie, ze volgde wat toen nog de afdeling ‘Schrijven’ heette, publiceerde zij al in diverse literaire tijdschriften waaronder Hollands Maandblad. Van dit tijdschrift ontving ze in 2006 bovendien de Hollands Maandblad Schrijversbeurs. Met deze voortvarende start zijn de verwachtingen voor haar poëziedebuut Waar is een huis hooggespannen.

De titel voor deze sober vormgegeven bundel, om te beginnen, is zeker niet slecht gekozen. Allereerst omdat de onderwerpen die beschreven worden zich vaak in en om het huiselijke domein afspelen – mensen (meestal een ‘hij’) komen naar huis, zien of zoeken hun huis en kleden zich uit in huis. Daarnaast is de titel vooral goed door het ‘waar is een’. Mede door het gebruik van veel anonieme aanduidingen is het namelijk alsof er allemaal afstandelijke schouwspelen aan het oog voorbijtrekken. Zinsneden als ‘Een man kust een vrouw en denkt aan een andere vrouw’, ‘Een man ziet een vrouw en valt in slaap’ en ‘Een man loopt het café binnen’ komen veelvuldig voor.

Wat meespeelt in het creëren van deze zoekende voorstellingen, is vooral de manier van schrijven. Gerrist gebruikt veel eenvoudige en vaak korte zinnen; keurige stap-voor-stapbeschrijvingen van standen van zaken waarin steeds een nieuw brokje wereld wordt toegevoegd – zin, op zin, op zin. Dit kan resulteren in een weinig aangrijpend voortkabbelen, tamelijk op de oppervlakte. Maar ook kunnen hierdoor de dingen juist heel concreet worden neergezet. Wat bijvoorbeeld te denken van de openingsregels ‘We rennen er langs, langs de visfabriek en de strontwei/ de slager, roepen paardenmartelaars, klootzakken’, of ook ‘Ik zit voor een muur om een mus te vangen’? Gedichten kunnen ook zonder poeha indruk maken, en Gerrist weet dit in Waar is een huis sterk te tonen.

Diepzinnigheden

De kale en directe taal die Gerrist gebruikt en het opeenstapelen van, voor het oog, tamelijk losjes gemaakte opmerkingen bepalen in grote mate het karakter van haar poëzie. Niet alleen laat zij zich hierin niet altijd even veel gelegen liggen aan het ritme en de klank van de taal, ook moeilijk is te bepalen wat de juiste eenheid van het gedicht is, dat wil zeggen, wat er wel of niet toe behoort. Waar houdt het ene gedicht op en waar begint het andere? Zo eindigt het eerste gedicht met een park, en begint het tweede naadloos met het voeren van de eenden; het ene met het zoeken van een huis, het volgende met het betreden ervan.

Dat de vraag naar de eenheid van het gedicht rijst, is niet alleen doordat de bundel met een beetje goede wil als één lang verhaal is te lezen, maar ook omdat er soms zinnen zijn opgenomen die er niet direct in passen. Hier ligt zowel een kracht als een belangrijk risico: slaagt het, dan werkt het ook meteen bijzonder goed doordat het nieuwe lucht blaast in het vertelde, maar slaagt het niet dan kan het zelfs storend werken. Terloops ingelaste diepzinnigheden doen niet altijd goed. Het wekt de indruk dat de gedichten slechts uit, op zichzelf vaak goede, losse formuleringen samengeraapt zijn. Deze insteek in schrijfwijze spreekt ook inhoudelijk uit het volgende:

Hij is op weg en ziet zijn huis
Onder de tafel bekijkt hij zijn benen en zijn kleine buik
In een mooi huis schrijft hij brieven

Achter het huis ligt een tuin waarin hij ligt te slapen

Hij schermt het land af, niemand vraagt wie hier woont

Hij slaat een bloem
Het had ook een fiets kunnen zijn

Een zacht minutieus bouwwerk van gedragingen, tot aan de laatste zin. Door de toevoeging dat het doelwit van zijn klap ook een fiets had kunnen zijn, stort het hele tevoren zo zorgvuldig opgebouwde beeld echter prompt in elkaar – het had ook best anders kunnen zijn.

Pijp roken

Deze benadering dient evenwel snel te worden vergeten, juist omdat Waar is een huis ook zoveel echt bijzondere stukken bevat. Een kleine proeve kan dit onderstrepen, hier uit een gedicht waarin wordt verhaald van het playbacken van Bonnie St. Claire, dat zo begint:

Ik kom uit een plat land, uit de zee, uit het Oosten en uit het bos
Mijn moeder rookte pijp

Vroeger playbackte ik ‘Droog je tranen Pierrot’ van Bonnie St. Claire
terwijl ik uit een koffer kwam
die weer dichtklapte met mij erin als ik klaar was

Ik vond ‘Droog je tranen Pierrot en lach’ een mooie zin

Dit gedeelte is zo aantrekkelijk omdat Gerrist met de beschrijving van de herkomst en met de regel ‘Mijn moeder rookte pijp’ moeiteloos het wijdse en groezelige karakter weet te kenschetsen.

Samengenomen kan gesteld worden dat, hoewel de gedichten wel eens op het bijeenvoegen van vooral mooie formuleringen lijken te berusten, Waar is een huis een welkome uitgave is die een aantal erg goede gedeeltes bevat. De directe stijl lokt uit en maakt nieuwsgierig. Als Gerrist haar ster werkelijk wil doen stijgen, dan zal zij slechts de hier en daar opduikende indruk van een toevalstreffer nog moeten wegnemen.