Boeken / Fictie

Het moeilijke lot van een ghostwriter

recensie: Albert Sánchez Piñol - In het hart van het oerwoud

De Spaanse succesauteur en olijkerd Albert Sánchez Piñol schreef al eerder een boek waarin vreemde wezens uit een ander milieu een doorslaggevende rol spelen. In de tweede roman die van hem in het Nederlands werd vertaald herhaalt hij dat kunstje, met het verhaal van een ghostwriter die voor en tijdens de Eerste Wereldoorlog verstrikt raakt in een hele reeks onnavolgbare intriges.

Deze Tommy Thomson is een mislukkende schrijver, als hij iemand ontmoet die werkt als ghostwriter voor een ghostwriter die weer als ghostwriter werkt voor ene Flag, een stuiversromancier met een hele reeks boeken op zijn naam die nog het meeste weg hebben van wat Rice Burroughs en Rider Haggard brachten: exotische verhalen uit de binnenlanden van Afrika, waarin met enige logica al snel een loopje wordt genomen. Door een enorm toeval komen de tussenliggende ghostwriters om het leven, Thomson gaat op zoek naar Flag, maar wordt in dienst genomen door de sluwe advocaat Norton. Deze aanstormende jurist wil dat hij het verhaal schrijft van Marcus Garvey, een zigeuner die in de gevangenis zit omdat hij twee aristocratenzonen zou hebben vermoord tijdens een expeditie op zoek naar goud in de Congo. Met het boek wil hij de publieke opinie ten gunste van zijn cliënt bespelen. Enzovoort, enzovoort, Piñol wilde duidelijk een spannend boek schrijven, dus veel meer verklappen is niet kies. Garvey – om onduidelijke redenen genoemd naar de Jamaicaanse vader van de zwarte bewustwording, grondlegger van de Black Star Liner en de man die ontdekte dat keizer Haile Selassie Gods zoon is – vertelt in de gevangenis zijn verhaal aan Thomson, de hoofdstukken maken als een boek in een boek en zo het Droste-effect versterkend weer deel uit van dit boek. Tussendoor lezen we over de ervaringen van de jonge schrijver in een pension dat wel iets weg heeft van Villa des Roses, op de redactie van een tabloid en nog veel meer.

Hart van de duisternis

Het Afrikaanse verhaal is meteen ook het zwakste van het boek. Piñol sleept er wel van alles bij, maar dat kan niet verhullen dat de plot niet onderdoet voor de synopsis die Thomson aan het begin ter uitwerking van Flag krijgt – door hun absurditeit hilarische pagina’s. Helaas blijft de uitwerking daarbij achter, de cliché’s over het hart van de duisternis werken eenmaal uitgewerkt niet geweldig en als dan ook nog een vreemd volk dat diep in de aarde leeft opduikt – naar analogie van zijn vorige boek, waarin de wezens uit zee opdoken – en Garvey verliefd wordt op een vrouwelijk specimen van de nieuwe soort begint het grote gapen. Het vervelende is, dat Piñol die omweg nodig heeft voor een achtbaan van een einde, maar iets minder had ook wel gekund. Dat hij er van alles bij sleept dat dan weer moet worden uitgelegd helpt ook al niet mee. Als de gevangen genomen en geketende inboorlingen in de mijn diep in het oerwoud graven naar goud, kan hij het niet laten erop te wijzen dat het net Nibelungen waren, alsof de gemiddelde lezer met die twee broers die een jonkvrouw gijzelen en dat eeuwige goud niet allang Das Rheingold aan het hummen was (“Nach Nibelheim fahren wir nieder: gewinnen will ich das Gold”).

Het boek heeft een complexe structuur, Piñol houdt de touwtjes strak in handen doordat hij het presenteert als de herinneringen die Thomson zestig jaar na dato opschrijft – een variant op het onbetrouwbare perspectief dat zich naarmate het verhaal vordert ontpopt tot dat van de alwetende verteller. Stilistisch is hij erg enthousiast, het spelplezier spat van de bladzijden, dat hij steken laat vallen lijkt dan onvermijdelijk. Het blijft dan voornamelijk bij interne onlogische ontwikkelingen, zoals wanneer hij schrijft dat de onderaardsen geen mensen kunnen zien, alleen voorwerpen, een boude stelling die hij met verve onderuit haalt als Garvey min of meer een relatie krijgt met één van hen. Hij heeft bovendien een enorme voorliefde voor als-vergelijkingen, niet zelden nogal vergezocht en soms helemaal mis, zoals wanneer hij een door ongedierte leeggegeten mensenhoofd beschrijft: “De schedel was zo leeg als een glas.”

De afwikkeling van alles wat hij in gang heeft gezet gaat niet alleen razendsnel, maar balanceert ook voortdurend op de grens van het geloofwaardige. Gekkigheid opdissen is natuurlijk het prerogatief van de schrijver, maar die moet dat dan wel zo doen dat het logisch en onvermijdelijk lijkt. Het zal van de lezer en diens welwillendheid afhangen of Piñol met dit kleurige weefsel wegkomt.