Stella Bergsma
Boeken / Interview
special: Interview met Stella Bergsma
Stella Bergsma

“Ik wilde de vrouw vermenselijken.”

De debuutroman van schrijfster en zangeres Stella Bergsma deed aardig wat stof opwaaien. Het onverbloemde, niet perse vrolijke boek werd positief ontvangen, maar er zijn ook lezers die het na enkele pagina’s terzijde schuiven. Een gesprek met de auteur van Pussy Album.

Pussy Album verhaalt over de 37-jarige Eva van Liere, een vrouw die haar baan als lerares verliest wanneer ze een relatie krijgt met een leerling. Bijkomende misère: haar grote liefde gaat er na zeventien jaar vandoor. Voor Eva reden zich onder te dompelen in een mistroostige wereld van drank, seks en misantropie. Haar ondergang lijkt onafwendbaar, al gloort er ergens een sprankje hoop. De taal in Pussy Album is onverbloemd, soms meedogenloos, maar de roman zit ook vol humor en stilistische vondsten.

Wat vond je van alle reacties?

“Ik had wel verwacht dat mijn boek zou scoren omdat er seks in zit, maar ik dacht ook dat de literaire critici het links zouden laten liggen. Niets is minder waar: Het krijgt positieve kritieken en wordt heel serieus genomen. Bij de lezer is het echt een kwestie van ‘hate it or love it’. Sommige mensen vinden het vreselijk. Ze denken dat ik alleen maar wil scoren met die provocatieve teksten en seksscènes. Anderen vinden het juist weer erg goed. Iets wat ze nog nooit eerder hebben gelezen.”

Reageren mannen anders dan vrouwen op je boek?

Stella BergsmaPussy Album wordt nu gelezen door de leesclub op Hebban (grootste lezerssite van Nederland). De vrouwen die daar zitten hebben over het algemeen een hele andere smaak. Ik kan meelezen en lees dan soms dat ze het een erg slecht boek vinden. Dat zeggen ze dan niet één keer, maar blijven ze herhalen. Dat vind ik best pijnlijk om te lezen. Van mijn vriend mag ik daar dan ook niet meer kijken haha. Er zijn ook vrouwen die stiekem mailen dat ze veel herkennen. Maar mannen zijn eigenlijk enthousiaster over mijn boek. Onlangs schreef een man op Twitter dat hij aan het einde moest huilen. Dat vond ik mooi en dapper van hem. Mannen zullen dat toch minder snel toegeven, zeker niet in het openbaar.”

Ik lees overal dat een onverbloemd boek als Pussy Album zelden of nooit door een vrouw wordt geschreven. Waarom zou dat zo zijn?

“Ik denk dat vrouwen altijd met een extra condoom om schrijven en dat ze steeds in hun achterhoofd houden dat ze ook charmant moeten zijn. Laatst zei Saskia Noort dat nog bijna letterlijk in een interview: dat ze heel lang te ‘pleaserig’ schreef. Ook met ergens in haar achterhoofd: “Straks vindt geen man me meer leuk”. Ik durf te zweren dat schrijvende mannen geen seconde over zoiets nadenken. Vrouwen schrijven daardoor vaak minder compromisloos en laten minder van zichzelf zien. Van hun ware zelf. Juist die meedogenloosheid naar jezelf toe is wat interessant is om te lezen.”

“Tijdens het schrijven moet je dus geen seconde nadenken over of het wel of niet door de beugel kan. Je denkt het, dus het heeft bestaansrecht. Ik vermoed dat dit mechanisme in het dagelijks leven ook invloed heeft: De vrouwelijke rol is toch nog meer een toneelstukje dan de mannelijke. Mannen zijn gewoon mensen en wat er dan overblijft is de vrouw geworden. Als mannen lomp zijn of onbeschoft, wordt hen dat wel vergeven. Want al die dingen zijn tenslotte menselijk. En daarom heb ik dit boek geschreven: Ik wilde de vrouw vermenselijken. Dat was ik aan mijn soort verplicht, vond ik.”

Ben je begonnen aan Pussy Album met de hele plot in je achterhoofd?

“Nee, ik ben zonder verhaal gaan schrijven en begon met de litanieën die je bij aanvang van ieder hoofdstuk ziet. Gewoon getier en ideeën over het leven in het algemeen. Mijn idee was om mijn hele boek zo te schrijven, met geraaskal en hersenspinsels van een dronken, onaangepaste, maar boeiende vrouw. Ik wilde ook niet per se een mooi boek schrijven. Eigenlijk wilde ik liever een lelijk boek schrijven dat zou schuren en verontrusten, en dat een reactie teweeg zou brengen en de lezer niet in slaap zou sussen.”

“Het maakte me dus niet uit of het een slecht boek zou zijn, of een boek zonder een mooi verhaal. Ikzelf houd helemaal niet van boeken met een verhaal. Ik lees graag iemands woorden en gedachten, mits die persoon interessant is natuurlijk. Niet per se wat iemand overkomt. Gaandeweg begon ik te merken dat een zekere lijn in al die gedachten en een zweempje van een plot toch wel prettig waren om te lezen, ook voor mezelf als ik het terug las. Dus ik ben er stukje bij beetje steeds meer verhaal in gaan schrijven. Het was een compromis eigenlijk, voor de leesbaarheid.”

In hoeverre lijk jij op het hoofdpersonage Eva van Liere?

Stella Bergsma“Ik denk dat wel allemaal wel iets van Eva in ons hebben. Al mijn slechte eigenschappen, nare kantjes en onhebbelijkheden heb ik dik aangezet en op haar geprojecteerd. Op sommige momenten lijk ik veel op haar en heb ik een hekel aan de hele mensheid. Maar het is maar een kant van mij. Ik kan ook heel vrolijk en opgeruimd zijn. Optimistisch en hoopvol. Maar wie wil dat nou lezen?”

Met welk ander personage uit je boek heb je veel affiniteit?

“Eigenlijk met allemaal wel. Van de gekke buurvrouw tot de dronken dokter die iedere avond in de kroeg wanhopige pogingen doet een vrouw mee naar huis te krijgen. Het zijn allemaal mensen en eigenlijk heb ik de mensheid zeer lief. Het meest houd ik van Raven natuurlijk, zo’n prachtige, serieuze jongen die nog lang niet weet wat diep cynisme betekent. Hoe kun je daar nou niet van houden? En met Zonnie B, de verlepte zonnebloem.”

Zijn er eigenlijk mensen in je omgeving boos geworden omdat ze zich herkennen in een personage uit je boek?

“Nee, hahaha, mijn vriend was aanvankelijk wel wat ontstemd dat het boek niet nog meer over hem ging en in plaats daarvan over zo’n raar puberknulletje. Maar dat is onzin, het boek is een volledige liefdesverklaring aan hem en hem alleen.”

Er wordt wat afgezopen in Pussy Album. Schreef je eigenlijk altijd nuchter?

“Nee, ‘write drunk, edit sober’, zei Hemmingway al. Dronken schrijf je de meest fantastische dingen, omdat je minder remmingen hebt en je geweten niet tegensputtert. Maar bij mij zijn dan altijd maar een paar zinnen schitterend, daarna komt er alleen maar onzin uit. Die paar zinnen zijn wel de mooiste van het boek, denk ik.”

Eerder heb je gedichten van Bukowski vertaald. Heb je veel van hem opgestoken?

“Hij schrijft zoals ik het graag lees: Eerlijk, onverbloemd en geen rekening houdend met de lezer. Niemand willen plezieren en gewoon jezelf laten zien. Hij schrijft alleen veel ‘rechter’ dan ik. Ik geniet te veel van de woorden en wil er mee kleien tijdens het schrijven. Ik vind een passage vol onzin die lekker loopt of mooi klinkt vaak fijner dan een saai stuk tekst dat wel ergens op slaat. Zijn ritme vind ik ook fijn, maar dat van mij is veel sneller. De gedichten die ik vertaalde waren die van een man aan het einde van zijn leven, dat las je terug in het tempo. Een soort rust en leegte zat er in. Dat kan ik ook, maar dat wil ik pas doen als ik zelf op dat punt in mijn leven ben.”

Zelf schrijf je ook gedichten. Heeft het schrijven van poëzie je taal aangescherpt?

“Ja, ik heb eerst honderden meters aan slechte cliché-taal moeten verslijten. Mooi-schrijverij. Teveel jebestdoenerij. Alles waar iedere amateur die gedichten schrijft zich aan bezondigt. Ik heb veel slechte poëzie geschreven om erachter te komen wat wel goed is en waarom dat zo is.”

Wie zijn verder je literaire voorbeelden?

“Dat zijn er heel veel: Van Reve tot Céline en van Houellebecq tot Bret Easton Ellis. Patrick deWitt is de laatste tijd een van mijn grootste helden. Hij schreef een boek over een alcoholische barman. Het is ongelofelijk goed geschreven. Proza, maar het zouden ook gedichten kunnen zijn.”

Behalve schrijfster ben je ook muzikante. Wat zou de ideale soundtrack zijn bij Pussy Album?

“De taal in het boek is zelf de muziek. Zo’n soundtrack leidt alleen maar af. Mijn taal moet vol en rijk genoeg zijn om zelfvoorzienend te zijn. Dat is namelijk mijn doel als ik schrijf: muziek maken. Ik ben geen enorme fan van soundtracks bij boeken of gedichten. Soms werkt het, maar meestal vind ik het niet mooi. Als er al een soundtrack bij mijn boek zou horen, is het Mahlers negende. Ik had dat stuk als opzet voor mijn boek. Zo wilde ik dat mijn boek moest klinken: Heftig-heftig-heftig en dan heel ingetogen eindigend. Als een doodsstrijd eigenlijk.”

Heeft het je schrijven beïnvloed dat je muzikante bent?

“Ik denk het wel. Ik houd erg van ritme in taal. Ergens vind ik dat het allemaal moet klinken als gesproken woord. Een rap, een bulderspeech, een donderpreek. Ik schrijf vaak achter elkaar door, maar zonder te editen. Dan ga ik alles aan mezelf voorlezen en dan moet ook alles kloppen: de cadans, de voortgang. Er kan dan geen woord te veel of te weinig in staan. Daar was ik soms dagen mee bezig. Het moest een compositie worden.”

Kunst / Kunstboek / Non-fictie

Over kunst en engagement

recensie: Maarten Doorman - De navel van Daphne

Schrijver en filosoof Maarten Doorman gooit meteen de knuppel in het hoenderhok: ‘Het Rijksmuseum moet dicht’. En waarom dan wel? Omdat ‘het op het verleden is gericht.’

Al snel komt Nietzsche op de proppen met zijn opstel Over nut en nadeel van de geschiedenis voor het leven. Teveel oude kunst werkt verlammend. Bijvoorbeeld op de aandacht voor hedendaagse kunst.

Zelfs los van de beeldende kunst – ook Doorman maakt enkele van zulke uitstapjes – is dit te herkennen: twee muziekfestivals in twee bijna aaneengesloten weken in Utrecht, één met oude en één met moderne en hedendaagse muziek. Het Festival Oude Muziek verankerd in de culturele basisinfrastructuur met landelijke subsidie, de Gaudeamus Muziekweek (B-categorie) raakt, als het aan het Fonds Podiumkunsten ligt, de subsidie kwijt.

Gewicht en contragewicht

Maar het boek maakt een draai, want over oude versus hedendaagse kunst blijkt het toch niet primair te gaan. Wél over ‘het aloude probleem van engagement in de kunst.’ En natuurlijk wordt dan de vraag opgeworpen wat dit zegt ‘over onze tijd als die de dingen die nu gemaakt en bedacht worden niet serieus neemt.’ Komt dit doordat met het verdwijnen van de avant-garde de beeldende kunst veel van de urgentie, dat wil zeggen engagement, heeft verloren? Doorman is overtuigd door de visie van de Italiaanse arte povera-kunstenaar Michelangelo Pistoletto: totale vrijheid (autonome kunst) heeft als contragewicht verantwoordelijkheid en ambivalentie nodig. Terecht vult Doorman dit rijtje niet aan met ‘verbeelding’.

Hetzelfde geldt ook voor hedendaags toneel – een ander uitstapje – met regisseurs als Yael Ronen en Ola Mafalaani.
Tegenover de visie van Pistoletto staat die van Peter Bürger. Hij stelt in zijn studie Theorie der Avantgarde dat de avant-garde in hun geëngageerdheid zichzelf juist isoleert van de maatschappij doordat ze kunst van louter museale waarde produceert. Autonome kunst is met andere woorden de wereld ontvlucht. De historische rol van kunst lijkt uitgespeeld.

Lijkt – want je zou Doorman kunnen wijzen op het curatorschap dat architect Rem Koolhaas in 2014 bekleedde bij de Biënnale van Venetië, die bij uitstek hedendaagse kunst toont. Daar koos hij voor een andere insteek dan tot dan toe gebruikelijk was: hij koos voor het erfgoed. Een beetje flauw detail misschien, want het boek is een mooi, strak en sterk opgebouwd betoog dat zulke nuances best kan missen om helder over ’t voetlicht te kunnen brengen waar het de auteur primair om gaat.

Goede kunst

Toch heeft ook autonome kunst méér te vertellen over de wereld en de vraag hoe te leven, dan wordt vermoed. In die zin staat zij dan ook nooit volledig buiten de wereld, het leven en de maatschappij. Maar wat is dan het effect en is er wel sprake van goede kunst?
Als voorbeeld van zowel het één (geëngageerdheid) als het ander (goede kunst) noemt Doorman onder andere het werk van Yael Bartena en Ai Weiwei, van wie momenteel de solotentoonstelling #SafePassage in Foam Fotografiemuseum in Amsterdam valt te zien.
Kunst moet haar onafhankelijkheid bewaren van de markt, de overheid en een ideologie wil zij urgent blijven en ons laten zien hoe het principieel anders kan. Zonder – gelukkig – de traditie te verloochenen. Het Rijksmuseum mag blijven!

Boekgegevens

De navel van Daphne
Schrijver: Maarten Doorman
Uitgever: Uitgeverij Prometheus
Prijs: € 19,95
Bladzijden: 176, foto’s
ISBN: 978 90 351 4390 6

Boeken / Non-fictie

Onzichtbare muze

recensie: Jaap Versteegh - Fatale kunst. Leven en werk van Sara de Swart (1861 – 1951)

Elke kunstenaarsbeweging bestaat uit creatieve hoogvliegers en mensen die het cement van de groep vormen. Sara de Swart was bevriend mét en ondersteunde tegelijkertijd de mannen die samen de Tachtigers vormden.

Kunstenaar en kunsthistoricus Jaap Versteegh kwam er bij toeval achter dat Sara de Swart een oudtante van hem is. Snel daarna ondervond hij dat er, ondanks haar interessante levensloop, slechts over De Swart als lesbische vrouw tussen de mannelijke Tachtigers geschreven was. Over ‘Sara als mens’ is er echter weinig tot niks. Fatale kunst is een poging dat gebrek aan te vullen, maar slaagt daar niet helemaal in.

Bekende vrienden

Sara de Swart werd in 1861 in een rijk gezin geboren. Haar vader Corstiaan de Swart was schilder en docent. Tijdens één van zijn lessen ontmoette hij Elisabeth Yntema, die zijn vrouw zou worden. Ook Sara interesseerde zich voor de kunst: zij zou een opleiding tot beeldhouwster volgen in Amsterdam en toen haar moeder in 1884 overleed en haar een flinke erfenis naliet, begon ze kunst te kopen. Het is moeilijk te achterhalen welke werken ze in bijna veertig jaar gekocht heeft, maar dat er heel wat stukken van vrienden zoals George Hendrik Breitner, Isaac Israëls en Anton Mauve bij hebben gezeten, is duidelijk.

Met de schrijvers van de Beweging van Tachtig had ze ook contact. Mannen als Willem Kloos en Frederik van Eeden treden regelmatig op in Fatale kunst, net als de componist Alphons Diepenbrock. Hiermee komen we een pijnpunt in deze biografie: bestaat Sara de Swart slechts bij gratie van haar bekende vrienden?

Speculeren

Versteegh citeert gretig uit brieven, dagboekaantekeningen en andere documenten in Fatale kunst. Daarmee slaat hij een dubbelslag: enerzijds typeert hij zo De Swart, van wie weinig bewaard is gebleven, en anderzijds geeft hij een beeld van het gegoede, creatieve milieu waarin zij zich bewoog. (Zelf was De Swart matig getalenteerd: haar beelden waren hun tijd enigszins vooruit, maar niet bijzonder krachtig.) Haar plek tussen haar vrienden had zij te danken aan haar charme en haar kwaliteiten als vriendin – maar ook aan haar geld, waarmee zij haar vrienden ondersteunde.

Daar geeft Versteegh een goed beeld van. Maar over haar status als redelijk openlijk lesbische vrouw – zij wees zowel de dichter Willem Kloos, als de schilder Ed Karsen, af, die daar nooit helemaal overheen kwam – is minder te lezen in Fatale kunst. De Swart woonde samen met een aantal vrouwen, van wie Emilie van Kerckhoff het langste bij haar was. Versteegh merkt op dat ‘oude’, ongetrouwde vriendinnen– lees: 30 en ouder – vaker samenwoonden. Daar blijft het bij. Meer uitleg over de behandeling, status en positie van lesbische vrouwen rond de eeuwwisseling had De Swart meer reliëf gegeven. Hier had Versteegh ook best een beetje mogen speculeren: welke nadelen zou Sara hebben kunnen ondervinden door haar seksualiteit?

Feminisme

Het is moeilijk voor een biograaf een beeld van zijn of haar onderwerp te geven wanneer er weinig over die persoon bekend is, zoals in het geval van Sara de Swart. Het is echter pijnlijk dat de brieven en dagboeken waar Versteegh zich in deze biografie van een feministisch icoon op baseert veelal door mannen zijn neergepend. Hierdoor komt De Swart vooral in relatie tot mannen en, belangrijker, door de ogen van mannen naar voren. Sara, vooral het intieme of persoonlijke deel van haar leven, is daardoor minder goed zichtbaar.

nacht poëzie
Boeken
special: 34ste NACHT VAN DE POËZIE
nacht poëzie

Vrouwen maken de Nacht

In tegenstelling tot voorgaande Nachten, lijkt de 34ste Nacht van de Poëzie op het eerste gezicht zonder hoogtepunten. Nogal vlak. Maar is het niet zo dat er gewoonweg te veel hoogtepunten zijn? De lat ligt hoog, dus kan er nauwelijks nog overheen gesprongen worden.

Het steile amfitheater rond het Vredenburg-Nachtpodium vult zich vanaf half acht met zo’n 2000 bezoekers. Volgens kenners staat dat aantal ongeveer gelijk aan de totale oplage van uitgegeven poëziebundels in het afgelopen jaar. Kort door de bocht: gelezen wordt poëzie nauwelijks, maar als live-belevenis is het ongekend populair.

nacht poëzie

Charlotte Van den Broeck (foto: Anna van Kooij)

Gepassioneerde makers

Dat lezen heeft alles te maken met de vermeende karakteristieken van de dichtkunst: saai, hoogdravend en onbegrijpelijk. Voeg daar de ‘ontlezing’ van met name jongeren bij en de hedendaagse poëzie lijkt gedoemd ten onder te gaan. Waar we dan wél van houden, is het kijken naar de ‘makers’. Of het nu tv-persoonlijkheden, kunstenaars, ambachtslieden of wetenschappers zijn. En daar ligt het succes van de Nacht van de Poëzie: urenlang kijken en luisteren naar intrigerende, uitbundige, gewone en soms ook saaie mensen die het geschreven woord naar hun eigen hand hebben gezet.

Het onvolprezen presentatieduo Ester Naomi Perquin en Piet Piryns kondigt traditiegetrouw de hekkensluiter van de vorige Nacht aan: debutante Charlotte van den Broeck is de eerste dichter op de rol. Een goed voorbeeld van een gepassioneerde maker: niet achter het beschermende spreekgestoelte maar in alle openheid, gedreven uit het hoofd sprekend en de zaal bezwerend met de toepasselijke woorden: ‘een stem houdt vanavond jacht’. Het publiek ligt als een trofee aan haar voeten.

Twee dichters verder zijn we aanbeland bij de eerste muzikale entr’acte. De vloer wordt bevolkt door een Spaans folkloristisch studentenensemble dat met een lichtverbaasde uitdrukking (‘waar zijn we nu terechtgekomen?’) vooral bij het grijskoppige deel van het publiek de handen op elkaar krijgt. Een meegezongen versie van het uitgekauwde Quanta Na Mera doet de rijen voor het toilet aanzwellen.

nacht poëzie

Mustafa Kör (foto: Anna van Kooij)

Overrompelende dichteressen

Dan volgen drie indrukwekkende vrouwen: P.C. Hooft-prijswinnares Astrid H. Roemer duikt in haar persoonlijke verleden, waarna Dichteres des Vaderlands Anne Vegter een checklist opdreunt voor haar opvolger en een bizarre schets maakt van Nederland in tijden van oorlog. Good old Joke van Leeuwen komt met een fraaie pastiche op het Bach-gebed Erbarme Dich: ‘zie ons in onze gepimpte staat (…) selfies met een stok (…) erbarm u’.

Een lichtvoetige ode aan de onlangs overleden jazzgigant Toots Thielemans brengt ons bij de frivole kinder- en jeugddichter Edward van de Vendel en meteen daaropvolgend bij de ingetogen ernst van dichteres Eva Gerlach. Met haar regel ‘AK47 – mijn broertje van staal’ over kinderen in de Syrische oorlog, dringt de actualiteit diep door in de Nacht. Gelukkig is de liefde niet ver weg: de Vlaamse dichter Mustafa Kör, alweer zo’n hoogtepunt, zaait twijfel in het liefdesbed:

Wie zal het zeggen, misschien moeten we durven
tijgers kussen en zien welke eieren we leggen
op onze oude dag als we met een camper gaan toeren
en selfies droppen als broodkruimels

Alweer een aantal overrompelende dichteressen: Tjitske Jansen met een razendsnelle declamatie over haar religieuze jeugd in Barneveld en Anna Enquist die haar liefde voor Feyenoord afwisselt met zelfbenoemde ‘kankergedichten’ over de stad Amsterdam (‘je kreunt tussen je grachten’). De Zuid-Afrikaanse Marlene van Niekerk kleurt de Nacht met haar melodieuze klankgedichten.

nacht poëzie

Roos Rebergen (foto: Michael Kooren)

Bulderende oprispingen

Van de muzikale onderbrekingen – waaronder de Israëlische alleskunner Asaf Avidan, de salsa van Sol Del Nene en de indiepopband Bazart – is componist/pianist Joep Beving een absoluut hoogtepunt te noemen. Met de haast schuchtere klanken van de staande piano weet hij een uiterst fijn decor van stemmingen op te richten. Je reinste poëzie op de toetsen, in plaats van met de stem – en de zaal is in trance.

In 2007 stond zangeres Roos Rebergen (Roosbeef) als entr’acte in de Nacht, in 2016 keert ze terug met haar poëzie. Met de losse microfoon (‘ik heb dit pak net gekocht in Parijs voor 300 euro, dus ik ga hier echt niet achter staan’) slingert ze haar spontane, gevoelige verzen het publiek in. Dichter F. Starik doet het nog eens dunnetjes over met zijn ‘grasgedicht’: bulderende oprispingen tussen schmierende zinnen zetten de zaal op scherp en leveren hem een juichend applaus op.

Als de Nacht langzaam ten einde loopt, wordt het inmiddels gehalveerde publiek wakkergeschud door podiumdichter Christophe Vekeman en C. Buddingh’-prijswinnares Marieke Rijneveld. De afsluiting wordt volbracht door debutant Jonathan Griffioen die in de Nacht van volgend jaar weer de eerste zal zijn.

Vele hoogspringers maken de 34ste Nacht tot een buitengewone poëzie-ervaring. Het moet gezegd: deze kar werd vooral getrokken door de vrouwelijke dichters van dienst, die stuk voor stuk in de meest meeslepende en indrukwekkende bewoordingen onze ziel wisten te bereiken. Buiten, in het donker van de werkelijke nacht, blijven de stemmen-op-jacht nog even naklinken.

 

34ste NACHT VAN DE POËZIE
TivoliVredenburg Utrecht
17 september 2016

Theater / Voorstelling

Scapino viert feest. En hoe!

recensie: Scapino Ballet Rotterdam i.s.m. Nits en Codarts Circus Arts – TING!

Het Scapino Ballet bestaat zeventig jaar en dat moet natuurlijk worden gevierd. Aan TING! moet de Scapinofan aanvankelijk een beetje wennen. Er wordt in het begin niet zo veel gedanst, er zijn acrobaten, er wordt gejongleerd. Uiteindelijk echter blijkt de jubileumvoorstelling weliswaar enigszins vervreemdend te zijn, maar ook spectaculair en ontroerend.

ting-foto-eric-fecken-6De Ferro Dome heeft dit jaar al eerder dans binnen haar muren gezien met Courage door Connie Janssen Danst. Scapino laat zich niet overdonderen door de immense ruimte en heeft alles zeer groots opgezet, al hebben ze vermoedelijk goed gebruik kunnen maken van het voorwerk van Conny Janssen Danst. Er loopt veel personeel met bolhoedjes (hèt symbool van de voorstelling), er is veel beveiliging, er zijn meer toiletten en er is vooral meer ruimte voor publiek. In totaal kunnen er twaalfhonderdvijftig toeschouwers plaatsnemen op de drie tribunes rondom de piste. TING! is de grootste productie die Scapino ooit heeft gemaakt. De muziek wordt live verzorgd door Nits, die hoog boven de dansvloer uittronen.

Decadent

Het begin is uitermate spannend. Op hoge witte doeken die de dansvloer aan het zicht onttrekken zien we de schaduwen van de dansers. We horen de drummer van Nits steeds dezelfde zachte roffel slaan, later komen daar de gitaren bij. Als de doeken uiteindelijk vallen en de muziek voluit klinkt, zien we in het halfdonker een op het eerste gezicht decadente scène. Iedereen is in het zwart gekleed, veel glans en glitter met gothic make-up op de gezichten. In het midden zien we de gespierde naakte rug van een man in een wijde glanzende rode rok. Hij is de enige die niet in het zwart is en zal gedurende de hele avond een eenling blijven.

ting-foto-joris-jan-bos-5Het hele stuk voor de pauze geeft een ongemakkelijk gevoel. Er wordt veel geposeerd, geparadeerd en gejongleerd met ballen en bolhoeden, maar er wordt nauwelijks gedanst. De weinige dans die er is, is onrustig en bijna angstaanjagend. We zien zeer indrukwekkende acrobatische stunts, uitgevoerd door vierdejaars studenten van Codarts, waar je ook niet kalmer van wordt, integendeel. Acrobatiek is spectaculair en gevaarlijk, maar ook vrij statisch. Er is geen ruimte voor kwetsbaarheid en emotie zoals dat bij dans wel het geval is. En dans is uitermate zwaar, maar ziet er, althans bij Scapino, licht en gemakkelijk uit. Bij acrobatiek zie je het harde werken, de inspanning.

Geestig en warm

SCAPINO BALLET ROTTERDAM ~TINGNa de pauze echter blijkt dat acrobatiek wel degelijk speels en luchtig kan zijn, als een van de acrobaten steeds weer een hoge paal beklimt en er vanaf zeilt. Als dan ook nog Scapinodansers met snel gezwier en gedraai het beeld komen vervolmaken, word je als toeschouwer erg gelukkig.

De onderhuidse spanning van voor de pauze treedt minder op de voorgrond. Er wordt fraai en met humor en liefde gedanst. De hoofdrollen zijn vanavond voor oudgedienden Bonnie Doets, Mischa van Leeuwen en Bryndis Brynjolfsdottir, maar in het oog springend zijn ook de grappige en expressieve Jozefien Debaillie en durfal Reid Cuming die, in navolging van de acrobaten, danst terwijl hij hoog in de lucht aan een touw hangt.

Het eindbeeld is niet alleen spectaculair, maar ook geestig en warm en als we de Ferro Dome achter ons laten en onze gastheer niet alleen heeft gezorgd voor verwarmende vuurtjes, maar ook voor beveiliging die ons de verkeersweg over loodst kunnen we met recht zeggen: dit was een geweldig feest!

Ariadne auf Naxos
Muziek / Concert

Kunst als splijtzwam of gemene deler?

recensie: De Nederlandse Reisopera - Ariadne auf Naxos
Ariadne auf Naxos

Strauss’ slimme satire Ariadne auf Naxos is in de handen van Laurence Dale en de Nederlandse Reisopera een levenslustig betoog om waardeoordelen over kunst te laten varen en gezamenlijk van die kunst te genieten.

Ariadne auf Naxos, naar een libretto van Hugo van Hofmannstahl, is een raamvertelling, bestaande uit een proloog en de opvoering van het titeltoneelstuk. Hoewel de proloog aanzienlijk korter is, is deze essentieel om het toneelstuk in een context te plaatsen. Op een feestelijke avond bij een rijke weldoener staan drie activiteiten op het programma: de complexe romantische opera Ariadne auf Naxos, een kolderieke klucht van het komediegezelschap van Zerbinetta (Jennifer France) en een groots vuurwerk ter afsluiting.

Het roer om

De Componist (Karin Strobos) is verbolgen over het feit dat zijn meesterwerk voorafgaand aan zulke platte pulp is geprogrammeerd. Zerbinetta en de haren spotten op hun beurt dat het publiek waarschijnlijk al in slaap is gevallen als zij hun act mogen opvoeren. Dan besluit de mecenas het roer om te gooien: de twee voorstellingen moeten gelijktijdig opgevoerd worden. Dit besluit stuit de serieuze kunstenaar tegen de borst, maar uiteindelijk moeten ook zij geld verdienen. Daarnaast doet de charme van Zerbinetta wonderen.

Dialoog

Het gaat misschien wat ver om Strauss en Von Hofmanstannstahl te betitelen als protopostmodernisten en daarbij vindt iedereen je een lul als je dat doet. Toch doet de ruim honderd jaar oude opera verrassend modern aan in het feit dat het niet alleen elitekunst en volksvermaak weet te combineren, maar de verhoudingen tussen deze domeinen als thema kiest. Waar deze verhoudingen in de proloog nog flink op scherp staan, zoekt Dale in het toneelstuk-in-toneelstuk de volmaakte symbiose op: uiteindelijk verbindt de kunst ons allen.

Een cynicus zou kunnen stellen dat de angel er na de pauze een beetje uit is en dat dit gedeelte eigenlijk een happy end van ruim een uur is, maar daar is hij dan ook een cynicus voor. De muziek, goed uitgevoerd door het Noord Nederlands Orkest is namelijk te inventief, de levendige regie te speels, om er koud onder te blijven.

Spelplezier

Wat ook meetelt, is dat iedereen zo veel plezier aan de opvoering beleeft. Karin Strobos speelt de Componist als een getormenteerde geest die het midden houdt tussen Beethoven en Robert Smith van The Cure: een wereldvreemd genie of wellicht toch een puber op zoek naar liefde? Haar transformatie van sombermans tot verliefd jongetje is erg aanstekelijk om te zien. Ze wordt hierbij geholpen door France, die zich uitstekend van haar taak kwijt om zowel het hart van de componist als van het publiek te winnen. Haar burleske aria Großmächtige Prinzessin, met schitterende verenchoreografie van Sjoerd Vreugdenhil, is een groot feest.

Plaats dit alles in een prachtig decor – zeker in de proloog, met enorme faux-classicistische bustes in een strak gestileerde welkomsthal – en je krijgt een energiek totaalkunstwerk. Of die kunst nu wel of niet met een hoofdletter geschreven moet worden, is uiteindelijk niet belangrijk.

Muziek / Album

Overtuigende ode aan de post-industriële stad

recensie: Melanie de Biasio - Blackened Cities

“Blackened Cities Rumble. Strangers Stroll and Lovers tumble.” Met die regels tekst als centraal gegeven presenteert de Belgisch-Italiaanse Melanie de Biasio haar nieuwste compositie Blackened Cities, dat in mei uitkwam op het Franse ‘Le Label’. Het resultaat is een geslaagde mix van jazz en ambient. De zangeres (en tevens fluitiste) zet een overtuigend sfeerportret neer van een post-industriële samenleving waar tegen alle verwachtingen in het leven broeit, en nieuwe hoop tot bloei komt.

Na een abstract en ruimtelijk intro, trekt De Biaso’s zang haar publiek meteen naar de kern van haar muziek. Haar stem is dromerig, maar tegelijkertijd helder en indringend. Langzaamaan vullen drums en piano de soundscapes uit de elektronische instrumenten aan tot een steeds muzikaler en ritmischer geheel. De band drijft en brengt de sfeer van een post-industriële stad tot leven, terwijl Melanie met veel muzikaliteit en soul de leads voor haar rekening neemt. Ze fluistert, zweeft met langgerekte, bijna mystiek aandoende incantaties over de groove, en neemt loopjes met het ritme. Afgewisseld met subtiele psychedelische fluitsolo’s vervult ze de rol van muzikaal epicentrum waar de rest van de band omheen kolkt en stuwt.

Een muzikaal schilderij

Veel van Melanie de Biasio’s muzikale benadering is impulsief, gevoelsmatig. Ze verwijst naar Brian Eno als één van haar invloeden, wat terug te horen is in de ruimtelijkheid van de muziek. De beste manier om Blackened Cities te omschrijven is als een muzikaal schilderij. De Biasio toont ons de grauwe en donkere straten van haar jeugd in Charleroi, en laat ons de schoonheid en de levendigheid zien onder de vervallen industrie uit de 19e eeuw.

Knap is dat de band er in slaagt om elektronische geluiden en live instrumenten zonder enige moeite tot een organisch geheel weet te smeden. De synthesizers vormen het cement tussen de warme klanken van piano, fluit en zang. Het resultaat is een volle en warme sound, schatplichtig aan de gouden jaren van de fusion-jazz.

Geen grote hoogtepunten

Experimenteel of innovatief is Blackened Cities zeker niet. Zowel harmonisch als ritmisch betreedt de band veel betreden paden. Bij momenten zou de muziek niet misstaan als soundtrack voor een jaren zeventig gangsterfilm. Maar hoewel het ‘album’ één lange compositie is van 24 minuten, en nergens echte uitschieters kent, wordt het ook nooit saai. De groove sleept de luisteraar mee op een dwaaltocht langs met roet vervuilde straten en de ruïnes van oude fabrieken. Het zijn het fluitspel en de zang van De Biasio die haar muziek een eigen en unieke ziel geven.

cover soundtrack Ellis
Muziek / Album

The ghosts of Ellis’ past

recensie: Woodkid & Nils Frahm - Ellis
cover soundtrack Ellis

Een eenzame man loopt door een lange donkere gang. Het gebouw verkeert in een staat van verval: de sneeuw waait door de kapotte ramen naar binnen en de verf bladdert van de muren. Dit zijn de beelden waar Ellis, een korte film van kunstenaar en filmmaker JR uit 2015, mee opent.

De titel verwijst naar het eiland voor de kust van New York, dat fungeerde als de laatste stop voor immigranten die op weg waren naar Amerika. De film, bedoeld om deze naamloze reizigers een gezicht te geven, werd van muziek voorzien door Woodkid en Nils Frahm. Een jaar na het verschijnen van de film wordt die soundtrack nu uitgebracht op cd.

Winterse ochtend

De film duurt een krap kwartiertje, dus is het niet vreemd dat de soundtrack maar uit twee nummers bestaat: ‘Winter Morning I’ en ‘Winter Morning II’. De titels van deze nummers verwijzen naar het moment waarop de verteller, gespeeld door Robert De Niro, aankomt op Ellis Island: ‘I arrived here one winter morning, or maybe it was spring. I can’t remember anymore. The mind plays tricks.’

De twee nummers verdelen het verhaal van Ellis in twee stukken. Verwarrend genoeg wordt het tweede nummer op het album, ‘Winter Morning II’, als eerste gebruikt in de film. De eenzame klanken van de piano in dit nummer creëren een melancholische sfeer die past bij de openingstekst van De Niro. Een deel van die tekst is ook terug te horen op het album. Zowel de woorden als de muziek benadrukken de donkere kant van het immigrantenverhaal: de eenzaamheid, de lange reis die gemaakt moet worden en de teleurstelling die soms wacht aan de overkant.

In vergelijking met de openingstrack van de film is ‘Winter Morning I’ iets lichter, wat waarschijnlijk komt door de afwezigheid van De Niro’s donkere stemgeluid. Omdat dit nummer op het album geheel instrumentaal is, komt de aandacht ook meer te liggen op de muziek zelf. ‘Winter Morning I’ begint rustig, maar bouwt gedurende negen minuten op naar een dramatische climax. Niet alleen de toevoeging van violen zorgen voor een meeslepend effect: het nummer wordt abrupt beëindigd nadat het muzikale hoogtepunt bereikt is, waardoor je als luisteraar achterblijft met een honger naar ‘meer’. Dit maakt ‘Winter Morning I’ muzikaal ook interessanter dan het andere nummer op het album.

Beeld en geluid

Het gebrek aan afwisseling in het eerste nummer is geen groot minpunt, aangezien de functie van een soundtrack natuurlijk ondersteunend is:  het is de stem van De Niro die de hoofdrol heeft in de film. Dit wil echter niet zeggen dat de muziek gemakkelijk naar de achtergrond verdwijnt. Bij het bekijken van Ellis valt het op dat de eenvoud van de compositie precies past bij de beelden van een verlaten Ellis Island Hospital. Juist omdat er gebruik wordt gemaakt van een beperkt instrumentarium krijgt de tekst van De Niro de aandacht die het nodig heeft. De muziek leidt niet af, maar is onlosmakelijk een onderdeel van het verhaal dat verteld wordt in Ellis. Een soundtrack hoort de boodschap van een film te versterken, en daar zijn Woodkid en Nils Frahm uitstekend in geslaagd.

De vraag is echter hoeveel de muziek de luisteraar heeft te bieden zonder de beelden van de film. Natuurlijk geldt dat vaker voor een soundtrack, maar Ellis is door de eenvoud en lengte van de nummers niet zoals alle andere filmmuziek. Waar het andere soundtracks lukt om losstaand ook een interessant verhaal te vertellen, is dat niet het geval op dit album. Zonder de beelden gaat het gebrek aan variatie op een gegeven moment vervelen, en lijkt het de nummers niet echt te lukken om de aandacht van de luisteraar vast te houden.

Gold Panda
Muziek / Album

Een prettige herhaling van zetten

recensie: Gold Panda - Good Luck and Do Your Best
Gold Panda

Good Luck and Do Your Best (City Slang) is alweer het vierde studioalbum van de Britse producer Gold Panda. Zijn muziek, die hij zelf soms omschrijft als folktronica, is een plezierige mix van beats, samples, en electronica. Ondanks de elektronische aanpak klinkt Gold Panda warm, organisch en levendig. Maar is alles goud wat er blinkt?

Gold Panda is een producer met een duidelijke werkwijze. Zijn composities bestaan allemaal uit min of meer dezelfde elementen, die zichzelf ook telkens in ongeveer dezelfde volgorde presenteren. Alle nummers hebben de lengte van een popliedje. De beats zijn glitchy, maar toegankelijk. Door de gevarieerde samplekeuze blijft het album een aangenaam en afwisselend geheel.

Muzikaal behang

Het is wel jammer dat de meeste nummers weinig ontwikkeling kennen. Hierdoor verworden de afzonderlijke nummers al snel tot muzikaal behang. Prettige achtergrondmuziek die nergens wringt of de aandacht opeist, maar die toch een palet aan verschillende kleuren en sferen biedt.

Gold Panda mengt op dit palet een keur aan akoestische instrumenten, korte stemsamples, elektronische beats en etnische invloeden. In het nummer ‘Time Eater’ worden we bijvoorbeeld getrakteerd op een verrassende combinatie van honkytonkpiano’s en klankschalen. In ‘Song for a Dead Friend’ worden korte gemanipuleerde keelklanken afgewisseld met synthesizers, tabla’s en andere etnische percussie-instrumenten. ‘In my Car’ is opgebouwd uit akoestische drumsamples, gemengd met orkest- en koorsamples, wat het nummer een heerlijk vol seventies-gevoel geeft. ‘Chiba nights’ lijkt qua sound dan weer schatplichtig aan de old school hiphop en de retrohouse.

Een gebalanceerde maaltijd

Ondanks deze uiteenlopende experimenten en arrangementen vormt het album zeker een geheel dat meer is dan de som der delen. Good Luck and Do Your Best biedt de luisteraar een gevarieerd menu van goed op elkaar afgestemde hapjes. De nummers zijn geen van allen bijzonder opvallend of meeslepend, maar toch vormt het totaal een gebalanceerde en smakelijke muzikale maaltijd.

Het ontbreken van echte verrassingen is een gemis. Gold Panda lijkt zich tevreden te stellen met de muziek die sinds zijn eerste album (Lucky Shiner, 2010) zijn handelsmerk is. Door dit gebrek aan ontwikkeling is Gold Panda, alle interessante samplecombinaties ten spijt, allesbehalve een vernieuwer te noemen. Als producer zet hij niettemin een overtuigende en uitnodigende sound neer waar hij nog jaren mee vooruit kan.

Boeken / Poezie

Poëzie, dat is het leven zélf

recensie: Sleutelaar worden - Herinneringen van en aan een zwijgende dichter

Het is een langwerpig en zilverkleurig boekje geworden. Met priemende ogen kijkt Hans Sleutelaar de lezer vanaf het omslag uitdagend in het gezicht. De 80-jarige Rotterdamse schrijver/dichter, die overigens opvallend weinig heeft gedicht, krijgt met Sleutelaar worden een bijzonder eerbetoon.

Het moet een opwindende tijd zijn geweest, eind jaren vijftig van de vorige eeuw. Een aantal jonge schrijvers/dichters, hoofdzakelijk gesitueerd in het Rotterdamse, kruipt bij elkaar. De poëzie wordt op dat moment gedomineerd door de Vijftigers (Vinkenoog, Campert, Lucebert, e.a.) en bestaat uit een zeer persoonlijk, experimenteel en nogal ‘zweverig’ repertoire. Dat moet anders, denken Armando, C.B. Vaandrager, Hans Verhagen en Hans Sleutelaar: ‘Niet de fiktie, maar de realiteit dient tot kunst te worden verklaard’. Ze hebben hun wortels in de reclame, tekstschrijverij en journalistiek en zijn wars van de ‘poëtisering van het leven’. Nee, de poëzie, dat is het leven zélf.

Zestigers

Ze zien eruit als zakenmannen: donker pak, wit overhemd en strakke stropdas. De uitgebeende taal in hun verzen sluit naadloos aan bij het imago dat ze willen neerzetten. Armando is een buitenbeentje: hij beweegt zich tegelijkertijd in de beeldende kunst en zijn profilering in de zogenaamde Nul-beweging vormt een stevige basis voor het realistisch-minimalisme in zijn poëzie. Hans Verhagen wordt gaandeweg ingesloten als veelbelovend poëzietalent, terwijl Cornelis Vaandrager, min of meer van de straat geplukt, als onberekenbare aanjager geldt: ‘fijnbesnaard, een ontvlambaar gemoed en een mededogend hart’.

Sleutelaar is vanaf het begin de regelaar en initiator. De ‘Zestigers’, zoals ze al snel genoemd worden, ontlenen hun strakke poëzie hoofdzakelijk aan de werkelijkheid om hen heen. Er wordt niet gedaan aan introspectie en gevoelsuitingen: ‘Aan zelfbeklag, spleen of belijdenis hebben we geen boodschap. Wij zoeken de stof liever om ons heen dan in onszelf. Eerst zonder nadenken, nadien meer bewust.’

Haagse Post

Sleutelaar worden is een wat gemankeerde monografie geworden. De eerste helft van het boek bestaat uit bijdragen van Hans Sleutelaar zelf, die zijn persoonlijke wederwaardigheden in de schrijverswereld beslaan. Van zijn allereerste confrontatie met de poëzie, tot de ontmoeting met zijn partners in crime, de kamikaze-actie om een poëzietijdschrift te beheren en een nogal stichtelijk nawoord (‘Het loon van de dichter’) waarin de hij concludeert: ‘Vandaag dienen dichters moeilijk te zijn om ernstig genomen te worden’.

De korte stukjes zijn, geheel in Sleutelaar-stijl, compact geschreven en getuigen van een scherpe en accurate pen. Onmiskenbaar volgens het ouderwetse Haagse Post-credo: schrijf wat je weet en laat de rest weg. Niet voor niets was Sleutelaar een van de meest succesvolle redacteuren van dit spraakmakende weekblad. Ondanks de onderhoudende onderwerpen is het jammer dat in deze lofzang op Sleutelaar niet iets meer is terug te vinden van diens zo geroemde dichtkunst. Een vers over de dood van dichter Kees Buddingh’, een paar regels over de Rotterdamse Willemsbrug en verder moet de nieuwsgierige lezer het doen met de éénregelige poëziekraker:

Wollt ihr die totale Poesie?

Dichter S.

De tweede helft van Sleutelaar worden bestaat uit bijdragen van schrijvers die over Sleutelaar hebben gepubliceerd. Martin Bril verhaalt over zijn studententijd: de ambitieuze schrijver-in-de-dop kalkte de Groningse muren vol met de leus ‘Sleutelaar worden’ om zo zijn verwachtingsvolle toekomst kracht bij te zetten. In een prachtig artikel uit 1956 beschrijft C. B. Vaandrager over zijn zoektocht naar en ontmoeting met ‘de dichter S.’: ‘Veel vraagtekens doet hij op papier verschijnen. Alles, opgemaakt uit zijn gedichten, is niet bij machte ons de persoon van S. duidelijker te maken’. Het is de haast gecultiveerde ongrijpbaarheid van Hans Sleutelaar die hier boekdelen spreekt.

In zijn eigen woorden en in de woorden van anderen blijft de ‘zwijgende dichter’ een man op de achtergrond, met desondanks grote invloed op de Nederlandse literatuur. Als ‘aanjager, polemist en theoreticus’ stond hij aan de basis van het stormachtige talent van schrijver/kunstenaar Jan Cremer en heeft hij het prozawerk van Johnny ‘The Selfkicker’ van Doorn laten bloeien. Sleutelaar worden werpt een aardig licht op deze bijzondere persoonlijkheid die zijn spaarzame poëzieproductie treffend omschrijft: ‘De weinige gedichten die ik heb geschreven, zijn zonder uitzondering bij ingeving ontstaan. Blijft de inspiratie weg, dan doe ik er het zwijgen toe’.