Theater / Voorstelling

Tegendraads, eigenwijs en slopend

recensie: Club Gewalt - Club Club Gewalt 5.0 Punk

Ze vragen niet, ze eisen: “Lik mijn roze klamme kutje!” Met hun teksten zijn ze recht door zee: “De VVD is niet oké!”. Club Gewalt goes Punk en zoals altijd gaat Club Gewalt all the way. Als in een Mosh pit vliegen we alle kanten op, en soms vraag je je af, hoe kwamen we hier in godsnaam terecht?

Dat Club Gewalt een goed feestje kan bouwen hebben ze al meerdere malen bewezen in hun eerdere “Clubshows” als de Variéte show Club Club Gewalt en de Nachtclub Karaoki Kanye. De zee van plastic cups en de dreunende bas verraden nu hun keuze voor een ander genre: Punk.  In het eerste opzicht is Club Gewalt meer Glamrock dan punk. De drummer draagt een T-shirt in een te klein vrouwenmaatje, waardoor zijn borsthaar er trots overheen pronkt en in het openingsnummer zingt een zangeres over de disco.

Maar laat je niet misleiden door de glitter, de leggings en de getekende baardjes. Een alles verwoestende energie straalt van het podium de zaal in. De sloopkogels die boven ons hangen kunnen daar slechts een voorbode van zijn. Club Gewalt komt om ergens tegen aan te schoppen: tegen slanke vrouwen, tegen vleeseters en tegen Amsterdam, want als oer-Rotterdams gezelschap vindt Club Gewalt dat natuurlijk ook stom.

Met slechts drie woorden zet Club Gewalt een Patti Smith waardige performance neer: “Sixtijnse Angelsasksisch Patriarch”. De rest van de club kijkt toe met een blik die tussen woede en verveling inhangt: de ogen vurig en de mond ontspannen open. Performer Sanna Vrij verheft de nietszeggende woorden tot een waar kunstwerk als ze de tekst niet langer poëtisch zegt maar krijst. Iets dat in The Factory niet zou misstaan.

Voorbij de punk

Het Fringepubliek staat er vooralsnog wat ongemakkelijk bij. Gaan we de hele tijd staan? Hoor ik mijn buurman denken. Maar wie denkt in dit eerste deel, het punkconcert, de lijn van de drie uur durende performance te kunnen vatten heeft het mis. We duikelen een totaal andere kant op om (tot geluk van mijn buurman) comfortabel in een stoel te eindigen.

Ook onze trommelvliezen mogen bijkomen, want Club Gewalt laat de conventies van de Punk ver achter zich. Gelukkig maar, want deze performers zijn tot veel meer in staat dan drie akkoorden op een gitaar te rammen. Ze zingen een Arvo Pärt-achtig klassiek koornummer. Dat van zo’n pure schoonheid is, dat ik totaal vergeet waar ik ben en mijn mond na afloop nog van verbazing open staat.

In het tweede deel laat Club Gewalt ook de muziek even voor wat het is en gaat door op de thematiek. We kijken toe hoe het Kapitalisme wordt geboren, of nou ja “Kapitalismus” (Amir Vahidi) een aan Sacha Baron Cohen’s Brüno denkende nichterige Duitser met een groot enthousiasme voor alles. Zelfs voor anarchisme, “with a couple of rules ofcourse”

Wat volgt is een onsamenhangend stuk, Amir toont zijn talent voor imitaties en typetjes, en transformeert onder andere in een willekeurige Marc-Marie Huijbregts. Hij ontpopt zich tot een ware komiek. Een die de plank zo stevig misslaat met zijn grappen dat hij het publiek, tegen alle regels in, wonderbaarlijk genoeg meekrijgt in zijn meligheid.

BINGO! BINGO!

Misschien is het de aanstekelijke energie van de performers, misschien is het de bar die nooit sluit, maar in het derde deel lijkt het publiek onherkenbaar. Waar we eerst nog schuchter en beleefd licht op de maat van de muziek headbangden steken we nu agressief onze vuisten in de lucht. Op ACDC’s Thunder krijsen we zo hard als we kunnen “BINGO! BINGO!” We lijken klaar om een revolutie te ontketenen.

Die energie wordt alleen met een therapeutisch tijdverdrijf uitgeblust. Be careful what you wish for: we gaan daadwerkelijk Bingo spelen. Na de eerste ronde doet de Host wat ze kan om ons nog mee te krijgen, we staan op stoelen, we grunten een Yell, maar de aangewakkerde anarchistisch puber in ons doet ons verveeld worden en afhaken.

Club Gewalt heeft lef, ze zoeken de grenzen op van hun creativiteit, werken tegen alle regels in en rekken hun sketches zover op dat het publiek in een bizarre staat van vervreemding raakt. Maar daarin schuilt ook een gevaar. Wanneer Club Gewalt, na nog een pauze, in een overdreven soap-achtig toneelstuk een licht op de Amerikaanse politiek probeert te werpen is mijn innerlijke vuur al lang uitgedoofd. Ik haak compleet af.

En zelfs dan na middernacht, na een onzinnig toneelstuk, na iets te veel bier, weet Club Gewalt mijn aandacht weer te pakken. Robbert Klein breekt in, met zijn ogen gesloten trapt hij als een bezetene op de maat van de muziek. In een krachtige kopstem zingt hij keer op keer vijf woorden: “Take me to the bridge”.

Zo keert Club Gewalt ongestructureerde chaos terug naar de essentie, de betoverende energie van de muziek. Want hoeveel typetjes, kneuterige kostuums en slechte pruiken Club Gewalt ook uit de kast trekt, in een ding is Club Gewalt bloedserieus: de muziek. En die gaat door merg en been.

keizer
Boeken / Non-fictie

Keizer-lijk

recensie: Fik Meijer - Keizers sterven niet in bed
keizer

Op een zeldzame uitzondering na waren de keizers van het Romeinse Rijk allemaal kleurrijke figuren met hier en daar een schroefje los. Een boek over hoe al die keizers aan hun einde kwamen, lijkt dan ook gewonnen spel. En toch is Keizers sterven niet in bed licht ontgoochelend.

Allereerst: Keizers sterven niet in bed is geen nieuw boek, maar de tiende druk van een werk dat in 2001 verscheen. Fik Meijer is nu eenmaal een van de populairste Nederlandse schrijvers als het op ‘geschiedenis light’ aankomt. Dat vind ik persoonlijk redelijk onbegrijpelijk: zowel zijn boeken Paulus als Jezus en de vijfde evangelist getuigen van weinig stilistisch talent en durven de historische feiten al eens té los te benaderen.

In dat opzicht is Keizers sterven niet in bed in het voordeel. Meijer maakte intensief gebruik van (verschillende) bronnen, waardoor het geheel een gefundeerde indruk geeft. Los van het feit dat heel wat bronnen uit de oudheid elkaar tegenspreken over het einde van bepaalde keizers, wat de auteur in zijn inleiding ook toegeeft.

Repetitief

Als naslagwerk is Keizers sterven niet in bed best boeiend: een overzichtelijk, want chronologisch, overzicht van alle keizers. Wie snel iets over een bepaalde caesar wil opzoeken, zit met dit boek gebeiteld. Als literatuur is het echter heel wat minder. Dit komt door het – enigszins begrijpelijke – repetitieve patroon dat Meijer hanteert. Van elke keizer wordt eerst een korte biografische schets gegeven, met dan in deel twee het levenseinde. Bij heel wat caesars is dat boeiend: de ene wordt vermoord terwijl hij stond te plassen, de ander leed dan weer dagenlang helse pijnen aan zijn geslachtsdelen omwille van een vreselijk (en stinkend) gezwel.

Maar vanaf de derde eeuw begint het, vooral omwille van de kleurloze keizers, ronduit saai te worden, en wanneer de tetrarchie zijn intrede doet – waarbij maar liefst twee hoofdkeizers en twee onderkeizers tegelijkertijd regeerden – zelfs ronduit verwarrend. Zeker gezien het strakke tempo dat de schrijver hanteert. Geraak maar eens wijs uit dit:

‘Honorius’ zuster Galla Placidia, die gehuwd was geweest met Constantinus, wilde dat haar zoon Valentinianus III Honorius zou opvolgen. Omdat Honorius voor zijn dood geen regelingen had getroffen, beschouwde Theodosius II in Constantinopel zich echter als de enige rechtmatige keizer in het Romeinse Rijk.’

Boeiende intermezzo’s

Eigenlijk zijn vooral de intermezzo’s erg boeiend. Vooral dan de bladzijden waarin Meijer de neergang van de steden beschrijft, waarbij de notabelen zich terugtrokken op hun immense landgoederen. Heel wat mensen zochten en kregen daarna bescherming bij hen – uiteraard tegen bepaalde voorwaarden. Dit was natuurlijk dé kiem van het lijfeigenensysteem, zo typisch voor de Middeleeuwen. Die overgang tussen oudheid en Middeleeuwen wordt heel fraai beschreven. Maar dat is helaas te weinig om dit boek een aanrader te noemen.

Kunst / Expo binnenland

Kunst met een boodschap

recensie: Zhang Dali – Body and Soul

In Museum Beelden aan Zee is een tentoonstelling te zien van de veelzijdige kunstenaar Zhang Dali (Harbin, 1963), onder de naam Body and Soul. Dali is een multidisciplinaire kunstenaar uit China. Hij onderzoekt sociale problemen, menselijke omstandigheden en de verschillende niveaus van de werkelijkheid. Dat doet hij door gebruik te maken van tal van materialen.

Zhang Dali

Visie op China

Aan het begin van de tentoonstelling word je direct geconfronteerd met een bronzen kop van de kunstenaar met een pistool aan zijn slaap. Dali gaf zijn portret de titel Kunstzelfmoord (1999). Na zijn academische opleiding liet hij het passieve leven dat de Staat hem bood voor wat het was en koos zijn eigen weg. Door de staat de rug toe te keren, betekent Kunstzelfmoord voor Dali eigenlijk een hergeboorte: een nieuw leven. Zijn kunstuitingen zijn zeer gevarieerd, maar hebben één ding gemeen: zijn visie op China.

Die komt onder andere tot uiting door als kritiek zijn eigen hoofd en profiel met verf op oude muren te spuiten en soms uit te hakken in gebieden waar het historische China moet wijken voor het moderne. Bovendien laat hij op de oude muren zijn signatuur AK-47 achter. AK-47 is de aanduiding voor een Russische mitrailleur en is een antwoord op de markeringen chai (‘neerhalen’) van de sloopbedrijven. Mensen worden door de overheid uit hun huis gezet, om plaats te maken voor nieuwbouw.

Het Plein van de Hemelse Vrede

Dali was zelf op het Tiananmenplein aanwezig tijdens de bloedige onderdrukking van de studentenopstand in 1989. Vele jonge Chinezen weten niet meer wat er toen is gebeurd, omdat de overheid dat verzwijgt. Het werk dat hier tentoon gesteld wordt refereert voor Dali aan de heiligheid van het plein. Square (2014) bestaat uit een aantal vrijstaande figuren, arbeidsmigranten, in hun alledaagse kleren. Ze zijn gegoten in smetteloos wit glasvezel; een vergankelijk materiaal. De witte duiven die deze personen bedekken, zijn echter een droom van Dali, want die komen daar helemaal niet voor. De duiven gebruikt Dali als een symbool voor het Plein van de Hemelse Vrede. Het Plein zou een plek van vrede moeten zijn, waar iedereen vrij is om te denken en voelen wat hij wil.

ZhangDali: Installation Brownian Motion, 2011-2017

Niet kunnen bewegen

In het midden van de tentoonstelling staat een enorme installatie van steigerpalen, waar naakte mensen in gevangen zitten (Installation Brownian Motion, 2011-2017). Ze kunnen zich niet bewegen, omdat ze door de palen worden doorboord. Voor Dali staat de installatie symbool voor het leed van zijn landgenoten. ‘China wil veel te snel veranderen. Dit zorgt voor chaos, waardoor mensen geen kant meer op kunnen’, zegt hij.

Zhang Dali: Permanence (2015-16)

Eeuwigheidswaarde

Permanence (2015-16) bestaat uit een groep van achttien perfecte marmeren beelden van arbeiders, mannen en vrouwen, jong en oud, in alledaagse houdingen. Hoewel ze in een groep zijn geplaatst, vormen ze dat niet; het zijn allemaal individuen, teruggetrokken in zichzelf. Ze hebben alleen een nummer. Opvallend is dat niemand emotie toont, maar gewoon alleen maar een alledaagse houding aanneemt. De kunstenaar geeft deze mensen op een bepaald moment in hun leven weer, zoals een foto een momentopname maakt. De kunstenaar wil hierbij de anonimiteit en de onderwaardering voor de arbeider in China weergeven, terwijl zonder deze arbeiders China niet kon moderniseren en er geen sprake was van het huidige China. Door het gebruik van marmer (onvergankelijk) wil Dali de oneindigheid van de ziel symboliseren.

Met deze tentoonstelling beoogt Zhang Dali duidelijk te maken dat de Chinese droom van de overheid weinig perspectief biedt voor de mensen uit de laagste klasse, terwijl je van een communistisch/socialistisch systeem toch anders zou verwachten. Door niet direct met een beschuldigende vinger naar de overheid te wijzen, kwam het nooit tot een heftige confrontatie. Dali vindt zelf dat je steeds kritischer kan zijn in China, in tegenstelling tot vroeger.

Een bezoek aan deze expositie is een aanrader. Niet alleen vanwege de manier waarop Dali zijn materialen toepast op het onderwerp, maar omdat de expositie de werkelijke, niet zo florissante, situatie in China laat zien, anders dan de overheid wil doen geloven.

Kunst / Expo binnenland

Klein maar fijn

recensie: Geniaal getekend. Van Da Vinci tot Rembrandt

De tentoonstelling Geniaal getekend in het Amsterdamse Cromhouthuis kun je bekijken vanuit het oogpunt van een glas dat ofwel halfleeg, dan wel halfvol is. Beide standpunten worden hier ingenomen, met de nadruk op het laatste.

Als bezoeker kun je je er bijvoorbeeld over verbazen dat de ongeveer vijfentwintig tekeningen uit de collectie van steenkolenmagnaat Carel Joseph Fodor (1801-1860) te zien zijn in twee piepkleine kamers, waarvan één onder de trap van de statige panden aan de Herengracht. Maar als je van de schrik bekomen bent, kun je ook stellen dat die intieme, donkere kabinetten precies beantwoorden aan het doel dat gastcurator Taco Dibbets (directeur van het Rijksmuseum in Amsterdam) zich stelde: liefhebbers leren kijken naar de tekenkunst van enkele grote meesters, van Da Vinci tot Rembrandt.

Kop van een grijsaard – Leonardo da Vinci (1452-1519), Pen in bruine inkt op papier, 100 x 95 mm

Mensen en gezichten

Dibbets koos als rode draad in zijn selectie voor tekeningen van mensen en gezichten, in dit geval vingeroefeningen en voorstudies. Zoals Rembrandts tronie in Kop van een oude man, die wordt getoond naast Da Vinci’s voorstudie voor wellicht een apostel op het Laatste Avondmaal (Milaan): Kop van een grijsaard (uit de boedel van koning Willem II).

Het mooie, bescheiden begeleidende boekje bij de tentoonstelling geeft niet alleen de herkomst van de tekeningen aan, maar ook een afbeelding van zo’n schilderij, zoals bij respectievelijk Jonge man die een jonge vrouw ontmoet en De liefdestuin van Rubens. Het was leuk geweest zo’n afbeelding op de tentoonstelling naast de voorstudie te zien, maar daarvoor ontbrak natuurlijk de ruimte.

Vrouwenhoofd – Fransesco Salviati (1509/10-1563), Zwart krijt op papier, 213 x 158 mm

Naast elkaar

Wat Dibbets wel naast elkaar laat zien, zijn twee prachtige, fijne vrouwenhoofden van Fra Paolini Pistoia en Francesco Salviati. De eerste is met houtskool getekend, de tweede – een voorstudie voor de Madonna voor de Santa Christiana in Bologna – met zwart krijt. Maar dan vraag je je wel meteen af waarom hij de Twee mannen van Goltzius niet naast de Kop van een jonge man van diens leerling Jacob de Gheyn hing: alle mannen kijken omhoog, wat een ongebruikelijke pose is. Ook dan had Dibbets zijn punt kunnen maken ten aanzien van de verschillen in techniek om de haardracht af te beelden: getekend met respectievelijk metaalstift en krijt, wat natuurlijk (leren kijken!) een totaal verschillende uitwerking heeft.

Voor fijnproevers

Het is een goede zaak dat twee relatief kleine Amsterdamse musea, die allebei een naamsverandering hebben ondergaan om de breedte van de collectie te accentueren, de handen ineen hebben geslagen om deze kleine expositie voor fijnproevers mogelijk te maken: het Amsterdam Museum (voorheen Amsterdams Historisch Museum), waar de Fodor-collectie toe behoort, en het Cromhouthuis (voorheen het Bijbels Museum, dat er nu onderdeel van uit maakt), waar de expositie te zien is. Bezoekers krijgen op die manier de kans weer eens enkele hoogtepunten uit de Fodor-collectie te zien.

Boeken / Non-fictie

Mooie herinneringen aan Neil Young

recensie: Herman Verbeke (red.) - Neil Young en ik

De muzikant Neil Young is een icoon. Hij maakt al decennialang eigenzinnige muziek, die hem op dat moment belieft. Hij is een stijlfiguur, die enerzijds een stempel op de jaren zestig heeft gedrukt, maar ook vaak afweek van de gangbare stijlen van dat moment.

Verbeke verzorgt met Neil Young en ik een platform aan 65 verschillende schrijvers die wat bijzonders hebben met de muziek van Young. Het zijn stuk voor stuk heel persoonlijke verhalen, die vaak starten met de vroegste herinneringen aan de kennismaking met Neil Young en een beeld geven over wat zijn muziek door de jaren heen voor de schrijvers heeft betekend.

Een boek om regelmatig op te pakken

Iedere vertelling is van een andere signatuur en diepgang. Sommige stukjes zijn heel kort, maar er zijn ook verhalen die vele bladzijden beslaan. Het is geen boek dat je in één ruk uit zult lezen, omdat het geen doorlopend verhaal is, maar het is een perfect boek om regelmatig op te pakken en een of twee herinneringen uit te lezen.

Voor de lezer die niets heeft met de muziek van Young is het ongetwijfeld een oervervelend boek. Maar doet de muziek – en vooral de stem! – van Young je wat in positieve zin, dan bevat het boek een grote hoeveelheid leesvoer dat je vele uren zal vermaken. De verschillende verhalen zullen je nooit teleurstellen en zijn nooit hetzelfde.

Neil Young en ik

Neil Young heeft in zijn carrière heel verschillende soorten muziek gemaakt, die passen bij verschillende stemmingen. De schrijvers komen hier dan ook vaak mee naar voren in hun vertellingen. Ondanks deze verschillen heeft Young één belangrijk kenmerk dat in al zijn muziek doorklinkt: zijn herkenbare, onvaste stem, die soms door merg en been lijkt te gaan, maar ook kan voelen als een hand op je schouder in moeilijke tijden. Soms huilt Young met je mee om je vervolgens een hart onder de riem te steken. De ene keer vindt je in zijn muziek de bevestiging en een andere keer juist de bevrijding van je gevoelens. Het is muziek die je vooral op je in moet laten werken.

Mijn herinnering

Als je het boek Neil Young en ik leest, ontkom je er niet aan om terug te denken aan hoe je zelf in contact kwam met Neil Young. Ik wist het meteen! Het moet in de jaren 1974/1975 geweest zijn. Eigenlijk een heel bijzonder moment: met mijn vader was ik in Tilburg bij de winkel van Spiero, waar mijn vader vaak zijn (klassieke) bladmuziek voor piano en orgel kocht. Ik mocht in de bakjes met oude singles snuffelen. De grote ontdekking van die dag bestaat uit twee singles van Buffalo Springfield. Ze zeiden me niets. Toch nam ik ze mee en daar heb ik nog steeds geen spijt van. ‘For What It’s Worth’ en het machtige ‘Expecting To Fly’ vormden mijn kennismaking met de stem van Neil Young. Met name ‘Expecting To Fly’ voelde direct speciaal.

Als je net als ik een liefhebber van de muziek van Neil Young bent, dan is Herman Verbeke’s Neil Young en ik een boek dat je zeker moet lezen. Het zal je vele uren plezier brengen en je eigen herinneringen omhoog halen.

Boeken / Fictie

Op zoek naar de verloren garage

recensie: Patrick Modiano - Trilogie van een beginnend schrijverschap

Met drie indringende novelles geeft de Franse schrijver en Nobelprijswinnaar Patrick Modiano een beeld van de kernthema’s in zijn hele oeuvre. De chaos in en na de Tweede Wereldoorlog en de verwarring van achtergelaten kinderen; het verdwijnen van mensen, voorwerpen en adressen; het obsessieve speurwerk van de hoofdpersoon – altijd dezelfde – in een poging te achterhalen wat er gebeurd is. Deze zoektochten vormen het raamwerk voor de groei naar volwassenheid en schrijverschap.

De drie delen spelen zich af in verschillende periodes in het leven van de verteller. In het eerste verhaal, Verdaagd verdriet, woont hij samen met zijn jongere broer bij vrouwelijke kennissen van zijn ouders in een voorstad van Parijs. De vader komt zo nu en dan op bezoek. Het is een wonderlijk huishouden waarin voor de jongens onbegrijpelijke dingen plaatsvinden.

In het tweede verhaal Bloemen en puin blikt de volwassen verteller terug op zijn jeugd om antwoord te krijgen op belangrijke vragen.

Dubbele zelfmoord

Dit verhaal begint in typische Modiano-stijl met een krantenbericht uit 1933 over een dubbele zelfmoord. De verteller vermoedt dat hij als kind iemand heeft gekend, die het omgekomen echtpaar op de bewuste avond nog heeft bediend in een nachtclub even buiten Parijs. Hij komt deze ober later tegen, als clochard die in het buurtpark slaapt. Weer later heeft de clochard een mooie baan bij Air France en een naam – Philippe de Pacheco – die toch weer vals blijkt te zijn. De hoofdpersoon zoekt in oude krantenarchieven en telefoonboeken. Hij bezoekt Pacheco’s vroegere werkgevers, omdat deze mogelijk iemand gekend heeft die indertijd zijn vader hielp ontkomen aan de nazi’s in bezet Parijs.

‘Zonder er erg in te hebben begon ik aan mijn eerste boek. Deze aanzet tot schrijven kwam noch uit een roeping voort noch uit een bijzonder talent, maar simpelweg uit het raadsel waarvoor ik werd gesteld door een man wiens spoor ik nooit zou terugvinden, en uit al die vragen die voorgoed onbeantwoord zouden blijven.’

De verteller maakt een lijst van de garages uit een bepaalde buurt, voor en tijdens de oorlog. De redder van zijn vader heeft misschien als automonteur gewerkt. Dan herinnert hij zich dat de kinderoppas Annie – uit de eerste novelle Verdaagd verdriet – hem en zijn broertje placht mee te nemen naar een garage.

‘Ik zie de blaadjes van de bomen langs de straat en die grote, beige fronton weer voor me…’

Hij vindt ten slotte het adres. Maar het beige gebouw is weg.

‘Ze hebben hem samen met alle andere gesloopt, en al die jaren zijn voor mij slechts een lange, vergeefse speurtocht naar een verdwenen garage geweest.’

Obsessie

Modiano legt zich niet neer bij het verstrijken van de tijd waarin alles en iedereen wordt opgeslokt. Met een obsessieve koppigheid bijt hij zich vast in de kleinste aanwijzingen voor verbanden tussen zijn eigen jeugd en de resten ervan in het hier en nu. Hij moet ermee doorgaan, want zijn identiteit staat op het spel. Steeds doemen dezelfde vragen op in de eerste twee verhalen.

Waarom verliet zijn moeder hem en zijn broer? Wat deed zijn Joodse vader tijdens de oorlog? Was hij zwarthandelaar, collaborateur, of slechts vervolgde? Hoe kwam hij weg uit het doorgangskamp? Waarom waren de oppasvrouwen uit het eerste deel plotseling weg, het huis leeg en doorzocht door de politie?

De derde novelle, Hondenlente, staat in zoverre los van de eerste twee dat hier een aaneengesloten periode wordt beschreven van een vriendschap met een fotograaf. Deze Francis Jansen, een soort mentor van de verteller, maakt hem duidelijk waarom hij foto’s maakt. Het gaat om het vastleggen van stilte, van een zwijgend verleden. De verteller vermoedt nu hoe hij zou moeten schrijven. Zijn eerste schrijfwerk bestaat uit het nauwgezet archiveren van de enorme hoeveelheid foto’s van Jansen. Zo leert hij zichzelf het verleden in kaart te brengen. Ook Jansen verdwijnt plotseling en zonder opgaaf van reden.

Parijs als metafoor

Op geen enkele vraag komt een antwoord. De mysteries blijven onopgelost maar de hoofdpersoon wordt zich door alle detectivewerk langzaam bewuster van zijn eigen gerafelde geschiedenis. In zijn zoektocht is het stratennetwerk van Parijs metaforisch gebruikt. Straatnamen, routes, metrostations – het zijn sleutelwoorden die de herinneringen in gang zetten. Daardoor is Modiano voor iedereen die hem met aandacht leest, een gids op de eigen levensweg. We hebben allemaal onze eigen namen, plaatsen en sleutelmomenten en het zorgvuldige, eenvoudige proza van Modiano vormt daarbij een unieke wegwijzer.

Boeken / Non-fictie

Comfortabel oud worden

recensie: Cicero (vert. Vincent Hunink) - De kunst van het oud worden

Uitgeverij Athenaeum heeft Cicero’s De senectute opnieuw uitgegeven. Het dunne, aantrekkelijk geprijsde boekje is weinig vernieuwend, maar biedt wie het zoekt troost.

De laatste jaren van het leven van Romeinse politicus en redenaar Cicero (106–43 v.Chr.) waren gevuld met ongeluk. Hij steunde de man die tijdens de burgeroorlog verloor van Caesar en trok zich in 45 v. Chr. terug uit het publieke leven. In datzelfde jaar overleed ook zijn dochter. Eenzaam in zijn buitenhuis begon Cicero te schrijven. Eén van zijn pennenvruchten was De senectute, letterlijk ‘Over het ouder worden’, en door Athenaeum uitgegeven als De kunst van het oud worden.

Mythes ontkrachten

In dit boekje voert Cicero de oude Cato Maior op, de politicus, militair en schrijver die velen vooral zullen kennen vanwege zijn haat jegens Carthago, de aartsvijand van Rome. Zelfs politica Marianne Thieme maakt graag gebruik van Cato’s retorische gaven. In de soepele vertaling van Vincent Hunink converseert Cato met de jonge politici Scipio en Laelius – hoewel deze dialoog vooral een monoloog is, zoals Hunink in zijn aangename voorwoord al opmerkt. Cato, de tachtig ruim voorbij, corrigeert vier mythes over de ouderdom die mogelijk heersen bij zijn jonge publiek – en bij Cicero’s lezers.

Deze mythes betreffen het niet meer kunnen deelnemen aan activiteiten (dat ‘is zoiets als wanneer je beweert dat een stuurman tijdens het varen niets zit te doen’), de fysieke aftakeling, het minder kunnen genieten van dingen en het dichter bij de dood komen. Allemaal onzin, en Cato legt uit waarom. Zijn betoog is gelardeerd met citaten en voorbeelden uit klassieke literatuur, filosofie en geschiedenis, waarmee Cato zijn eruditie kan tonen en Cicero zijn tekst literair interessanter maakt. De mannen mogen dan wel oud zijn en/of een teruggetrokken leven leiden, hun publiek imponeren kunnen ze nog steeds.

Weinig nieuwe inzichten

In De kunst van het oud worden biedt Cicero weinig nieuwe of originele inzichten, maar ze zijn doorgaans mooi verwoord. Hoewel zijn tekst al meer dan tweeduizend jaar oud is, is hij nog steeds actueel en scherp. Hebben ook wij, anno 2017, niet nog het idee dat ouder worden gelijkstaat aan aftakelen?

Het meest interessante aan de dialoog is echter de spanning die bestaat tussen het rustige, geïdealiseerde beeld van de ouderdom dat Cato schetst, en Cicero’s eigen bewogen leven. Een onzekere politieke situatie, persoonlijk leed: het is niet de achtergrond voor een stabiele oude dag. De kunst van het oud worden leest dan ook vooral als de moed die Cicero zichzelf insprak, de troost die hij zichzelf wilde bieden. Zoals Cato het heeft, zo kunnen we het allemaal hebben. Het was Cicero zelf niet gegund, maar zijn betoog helpt andere mensen tot op de dag van vandaag.

 

Boeken / Non-fictie

Waarom de wereld onafhankelijke journalisten nodig heeft

recensie: Anneke Verbraeken – Rijke mensen sterven niet

Sinds 2009 probeert Anneke Verbraeken als onafhankelijk journalist opheldering te krijgen over zaken die de politici in Congo en Rwanda het liefst geheimhouden, zoals de handel in tinerts waarmee de zogenaamde bloedmobieltjes worden gemaakt. Dat ze hierbij veelvuldig gehinderd en verbaal en non-verbaal bedreigd wordt, is de prijs die ze daarvoor moet betalen. Haar kennis van de betreffende landen, en het doorzettingsvermogen waarmee ze na elke tegenvaller toch altijd weer doorgaat, maken veel indruk.

Blanke vrouw zet misstanden op de kaart

Als lange blonde vrouw valt Verbraeken meteen op in het overwegend zwarte deel van de Congolese en Rwandese bevolking. Dat dit zowel voor- als nadelen heeft, ondervindt ze veelvuldig. Stereotiepe beelden worden bevestigd als ze als blanke vrouw meerdere keren wordt beroofd en om geld of voedsel wordt gevraagd, maar ze wordt ook een aantal keer positief verrast als ze ziet hoe mensen proberen hun eigen leven vorm te geven in een land waar ze weinig steun hoeven te verwachten van de regering.

Verbraeken slaagt erin om de lezer op heldere wijze in te lichten over de geschiedenis van beide landen, de ontwikkelingen in de politiek en de voor een buitenstaander niet altijd makkelijk te begrijpen (ongeschreven) regels en wetten. Zo wordt langzamerhand duidelijk hoe het zit met de strijd tussen de Hutu’s en de Tutsi’s (twee van de belangrijkste bevolkingsgroepen in beide landen), wat de aanloop was van de genocide in Rwanda in 1994 en wat dit vandaag de dag nog voor invloed heeft op hoe mensen in Congo en Rwanda met elkaar omgaan. Gedurende deze volkerenmoord werden naar schatting 500.000 tot 1 miljoen Tutsi’s en gematigde Hutu’s in een periode van 100 dagen, van 6 april tot half juli 1994, vermoord. Door gebrek aan een eerlijk rechtssysteem, dat tot op de dag van vandaag voortduurt, zijn veel mensen zonder enige bewijsvoering in de gevangenis beland of eenvoudigweg slechts op verdenking van oorlogsmisdaden geëxecuteerd.

Vechters voor de vrijheid

Ook volgt Verbraeken de Nederlands-Rwandese Victoire Ingabire, die als een van de weinige oppositieleiders de politiek in Rwanda probeert te veranderen, en als gevolg daarvan al jaren vastzit. Verbraeken is vanaf Ingabires vertrek naar Rwanda betrokken bij deze strijdlustige vrouw, en krijgt in de loop der jaren ook een nauwe band met haar man en kinderen die nog in Nederland wonen.

Een ander sleutelfiguur is de in Congo geboren mensenrechtenactivist Sylvestre Bwira. Hij is een van de zogeheten fixers van Verbraeken, die ervoor moet zorgen dat zij veilig haar werk kan verrichten en haar met de nodige kennis en kunde uit de problemen houdt. Dat dit geen overbodige luxe is, zal ze helaas meerdere keren ondervinden. Bijvoorbeeld wanneer ze van het ene naar het andere land wil reizen en daarbij keer op keer gevraagd wordt naar papieren, of wanneer ze belangrijke regeringshoofden of oppositieleiders aan de tand wil voelen. Dankzij de aanwezigheid van haar fixers is ze niet meteen platzak en weet ze wanneer ze te ver is gegaan en het beste kan vertrekken.

Positiviteit ondanks alles

Dankzij Verbraekens vastberadenheid komt aan het licht hoe diepgeworteld de corruptie in de samenleving is; grensbewakers, politie, politici en overheidsinstanties, allemaal weten ze de westerling te bespelen. Hoewel de meesten door middel van dreigementen of door eenvoudigweg te zwijgen het voor elkaar krijgen Verbraeken op een afstand te houden, krijgt ze het toch voor elkaar een aantal duistere zaken voor het voetlicht te krijgen, zodat de Nederlandse overheid hier iets aan kan doen. Ondanks de vele problemen waarmee zowel Congo als Rwanda vandaag de dag nog te kampen heeft, overheerst bij het lezen van dit boek een gevoel van positiviteit en de hoop op een betere toekomst. Zonder de vele tegenslagen en negatieve gebeurtenissen weg te wuiven, blijft Verbraeken overeind en laat zo het belang zien van onafhankelijke journalistiek. Dankzij mensen als Verbraeken blijven we ons bewust van het belang van mensenrechten, die voor velen van ons zo vanzelfsprekend lijken.

Boeken / Fictie

Het juridische wel en wee van Kolonel Chabert

recensie: Honoré de Balzac (vert. Hans van Pinxteren) - Kolonel Chabert

Een man komt bij een advocaat: hij is doodverklaard en hij wil zijn vrouw terug. Dat, kort gezegd, is de plot van Honoré de Balzacs Kolonel Chabert. De uitwerking van deze korte roman blijft echter wat vlak.

In 1807 staat Napoleon op het punt een veldslag in Oost-Pruisen te verliezen. Dankzij een charge van onder andere het cavalerieregiment van de fictieve kolonel Chabert weten de Fransen toch de overwinning te behalen. Napoleon kan door met zijn zegetocht tot Europa – het zou nog een paar jaar duren voordat het doek definitief voor hem valt. Kolonel Chabert sterft en wordt begraven in een massagraf. Met die gegevens bouwt Balzac, één van de belangrijkste Franse auteurs van de negentiende eeuw en vader van het realisme, zijn verhaal.

Geen goede afloop

Hij is echter niet dood. Kolonel Chabert leeft, graaft zich een weg uit zijn graf en wordt door boeren in de buurt van het Oost-Pruisische Eylau verzorgd. Na een aantal jaren keert de kolonel terug naar Parijs. Zijn ‘weduwe’ is opnieuw getrouwd, en niemand wil de uit de dood opgestane soldaat geloven. Dus gaat Chabert naar de advocaat Derville, in een poging zijn vrouw, zijn bezittingen en zijn eer terug te krijgen. Kolonel Chabert volgt het juridische wel en wee, maar vooral het wee, want dit is geen verhaal met een goede afloop.

Uitsluiting

Kolonel Chabert vecht niet alleen tegen het wijdverbreide ongeloof, maar ook tegen de nieuwe tijden. Napoleon is verbannen naar een ver eiland, de revolutie is officieel voorbij. Lodewijk de Achttiende, broer van de in 1792 vermoorde koning, zit op de troon. De Bourbons zijn terug en Frankrijk probeert het recente verleden achter zich te laten. In die wereld is er voor een cavalerieofficier uit het leger van Napoleon geen plek.

Balzacs novelle gaat over de juridische procedure die de kolonel aanspant. Het boek een court-room drama noemen zou niet helemaal juist zijn, maar de rechtszaak in Kolonel Chabert is een wat vlakke bedoening. Balzac is, zoals altijd, sterk in zijn realistische observaties en in het neerzetten van de psychologie van zijn personages. Maar Kolonel Chabert is vooral interessant als historisch document, geheel in lijn met wat Balzac voor ogen had toen hij zijn werk samenvatte als La comédie humaine. De Franse maatschappij na Napoleon vastleggen, de veranderende wereld: het opkomende kapitalisme, de nakende industrialisatie en de opstomende moderniteit. Gezet in die wereld laat deze novelle zien hoe de Franse maatschappij omging met een ‘napoleontisch’ element: niet worden erkend. Dat is, zo merkt Hans van Pinxteren op in een verhelderend nawoord, niet alleen het lot van kolonel Chabert, maar ook van zijn hele generatie. Het thema van uitsluiting en ten gevolge het verlangen naar erkenning, loopt als een rode draad door het verleden van de Franse natie – en talloze andere. Hoewel Kolonel Chaubert fictioneel is, en hier en daar wat vlak, leert het ons wel degelijk een historische les.

Boeken / Non-fictie

Vrij worstelen in de modder

recensie: Nick Lloyd - Passendale. Ieper 1917

Precies honderd jaar geleden was Vlaanderen het toneel van één van de meest krankzinnige slagen van de Eerste Wereldoorlog. Bij het dorpje Ieper werden tussen 31 juli en 11 november 1917 500.000 Britse en Duitse mannen opgeofferd voor een terreinwinst van slechts enkele kilometers. De Britse historicus Nick Lloyd stelt in zijn schitterende boek Passendale. Ieper 1917, dat de Britten hadden kunnen winnen.

Bij de Slag aan de Somme van 1916 verloren de Duitsers 500.000 manschappen. Daardoor schakelde de Duitse legertop in januari 1917 aan het Westfront noodgedwongen over op een defensieve koers, waarbij de tegenaanval ‘in de diepte’, de belangrijkste tactische verandering was. De Duitsers hielden voortaan sterke bataljons infanterie op vijf tot acht kilometer achter het front achter de hand, gesteund door een mobiele artillerie reserve. Deze lokale reserve, Eingreifsdivisies genaamd, werden pas in de strijd geworpen zodra een vijandelijke aanval het Duitse loopgravenstelsel aan het front binnendrong. Bovendien werd de frontlinie fors ingekort,  waardoor dertien divisies vrijkwamen. Alleen zo konden de Duitsers de onvoorstelbare Materialschlacht volhouden.

Modderpoel

John Charteris, het Britse Hoofd Inlichtingen, was ervan overtuigd dat het Duitse moraal laag was en ze de strijd met een verlies van 250.000 man per maand hoogstens tot eind 1917 konden volhouden. Dit was precies wat zijn arrogante baas, generaal Douglas Haig, wilde horen. Lloyd beschrijft helder hoezeer Haig droomde van een spectaculaire doorbraak over een breed front én tegelijkertijd vasthield aan een machinale verspilling van mensenlevens. De Fransen begrepen inmiddels dat ze op de komst van de Amerikanen moesten wachten. De Britse tactiek bleef ongewijzigd. De hoger gelegen Duitse stellingen werden dus wekenlang door de artillerie beschoten, alvorens de infanterie frontaal de aanval koos.

Hoe desastreus deze tactiek uitpakte, bewees de slag bij Arras van het voorjaar van 1917. Door het immense artilleriebombardement was de bodem volledig omgewoeld. Toen het begon te regenen veranderde het complete slagveld in een modderpoel. Het drooggelegde moeras bij Ieper was totaal ongeschikt als gevechtsterrein. Hier zat het grondwater maar 90 centimeter diep met daaronder een dikke kleilaag van 100 meter. De onvoorstelbare onmenselijke beschietingen resulteerde niet alleen in psychisch geknakte soldaten met het shell-shock syndroom, maar ook in gigantische bomkraters. Die bomkraters liepen door de aanhoudende regen vol en werden voor duizenden soldaten en lastdieren een laatste rustplaats.

Bite and hold

Lloyd laat in zijn boek goed zien dat de Slag bij Passendale heel anders af had kunnen lopen. De charismatische generaal Plumer doorzag de kracht van de Duitse defensie. Niet de totale doorbraak van Haig maar de verovering van een beperkt, behapbaar doel, vaak niet verder dan anderhalf kilometer binnen de Duitse stellingen was essentieel. Van daaruit moest dan de volgende stelling worden veroverd, de zogenaamde bite and hold doctrine. Daarvoor waren twee ingrediënten nodig: een gedegen voorbereiding zodat alle artilleriestukken op de juiste plaats stonden én mooi weer.

Aanvankelijk begon het offensief ondanks het slechte weer voortvarend. De verovering van de heuvelrug bij Mesen rond 7 juni was een huzarenstukje van Plumer. Lloyd ziet Mesen als het schoolvoorbeeld van bite and hold. Aan de hand van nooit eerder gebruikte Duitse bronnen, schetst Lloyd op indringende wijze het effect van de door de Britten geplaatste mijnen onder de Duitse stellingen. Het Derde Bataljon van 23.000 man sterk werd compleet de lucht in geblazen. De Duitsers waren de wanhoop nabij.

Falend leiderschap

Toch profiteerden de Britten niet van de Duitse wanorde. Nadat de partijen 4,2 miljoen granaten op elkaar hadden afgeschoten, het equivalent van 27 munitietreinen, begon op 31 juli de hoofdaanval. De doelen van de snobistische generaal Gough lagen echter te ver. Door de stromende regen kwam de Britse infanterie in augustus 100 meter voor de Duitse stellingen tot stilstand.

In de zonnige september- en oktobermaand boekten de Australiërs en de Nieuw-Zeelanders in de Slag om Polygon Wood (26 september) en de Slag bij Broodseinde (4 oktober) wel een reeks indrukwekkende overwinningen. Die waren allemaal gedegen voorbereid en gestoeld op de bite and hold doctrine. Eind oktober 1917 rook Haig de eindzege en koos hij weer voor een roekeloze, slecht voorbereide aanval. De Canadezen wisten weliswaar in november Passendale in te nemen, maar zaten nu op een onverdedigbare kapotgeschoten heuvelrug. Tijdens het lenteoffensief van maart 1918 moesten de Britten hun stellingen zelfs noodgedwongen verlaten.

Lloyd is in zijn boek terecht keihard over het Britse opperbevel tijdens de Eerste Wereldoorlog. De Britse premier Lloyd George wilde graag een grootste strategie voeren zonder enig benul van de leidende beginselen ervan. Bovendien had hij Haig veel eerder moeten ontslaan, zo stelt de auteur. Ondertussen ging het Haig al lang niet meer om een definitieve doorbraak. Het ging hem erom dat zijn blazoen ongeschonden bleef. Daartoe bleef hij koste wat het kost op de vijand inbeuken totdat het Duitse oorlogsapparaat het begaf. Uiteindelijk zag de Canadese bevelhebber Sir Arthur Currie het nog het scherpst toen hij na de inname van Passendale tegen Plumer vloekte ‘dit gehucht was geen druppel bloed waard’.