Boeken / Non-fictie

Eeuwige zomer in het land waar hij stierf

recensie: Joseph Roth - In het land van de eeuwige zomer / Reportages uit Frankrijk

Els Snick heeft zich al zo lang en grondig over het leven en werk van Joseph Roth gebogen, dat haar vertalingen nauwelijks te onderscheiden zijn van het oorspronkelijke werk. Zij zet de reportages in een extra zomers licht.

In 1925 komt Roth, dertig jaar oud, voor het eerst in Frankrijk om van Lyon tot Marseille ‘de witte steden’ af te reizen. Na de afschuwelijke jaren in Duitsland wordt hij door een onverwachte bevrijding overrompeld. Als taalkunstenaar schieten woorden hem niet tekort. Hij beschrijft landschappen, pleinen, gebouwen en wirwarren van straatjes. Je kunt ‘ineens uit je tijd vallen en ronddwalen tussen de eeuwen van de geschiedenis alsof de tijd een kamer was, en een tijdperk een land.’

Dramatiserend

De stijl is net niet zo poëtisch dat je Roth ervan verdenkt dat hij zijn idealisering te buiten gaat. Je krijgt zin om ter plekke te kijken of je zijn indrukken kunt delen. De beschrijvingen ontkomen hier en daar niet aan een zeker toeristisch gehalte, maar dat neem je op de koop toe door de persoonlijke blik en taal van Roth. Een stijlfiguur met een dramatiserend effect is als hij naar een heuvel omhoogkijkt ‘als een onderdanige, onwetende oermens naar een symbool van bovenzinnelijke macht’, een basiliek. Hij ziet een kruis ‘als een bloeiende bloem’, torens lijken de wacht te houden, stenen van een kapel zijn van vlees en bloed en steegjes kronkelen als wormen tussen de huizen door.

Oók in 1925 stuurde hij met grote regelmaat stukjes uit het Frankrijk van Le Midi naar de Frankfurter Zeitung. Deze stukjes vormen het tweede deel van het vertaalde boek, waarin de stadsbewoners meer aan bod komen. Prachtig is waar Roth ‘Een bootsman’ sprekend opvoert. In ‘De steeg der liefde’: ‘Ze kennen de sponde der goedkope liefde vanaf het eerste moment dat ze de duisternis van de wereld aanschouwen. Ze krijgen meteen de mysteries van het leven voorgeschoteld, met de banaalste oplossing erbij.’

Tout comfort

In het derde deel van het boek staan reportages voor diverse bladen. Vanaf 1928 schreef hij nog maar negen stukken, de laatste twee in Parijs in 1939, zijn sterfjaar. Het eerste van die twee verscheen in de Pariser Tageszeitung, de krant voor de Duitsers die het thuis te heet onder de voeten werd. In de Spaanse Burgeroorlog is Barcelona gevallen. Een foto in de krant toont vluchtelingen bij de Spaans-Franse grens. De eindeloze stoet passeert een gebouw met het opschrift: Hotel Italien / Tout comfort.

In het tweede stuk is de reiziger tot stilstand gekomen ‘in deze taverne op een straathoek die ik nooit verlaat’. Hij vergelijkt zich met een loketbediende in het postkantoor ernaast die in twee dagen meer te weten komt dan Roth te weten kon komen in achttien expres- of boemeltreinen.

‘Het menselijk gebeuren kent even bedroevend weinig variaties als de menselijke soort! Zelfs gruwelijke situaties, zoals ze zich op dit moment hier en daar afspelen, hebben hun aloude voorbeeld in een gewone ruzie tussen twee mannen om een vrouw of om geld of om allebei tegelijk: op mijn straathoek.’

Roth rekende het tot zijn taak het allemaal wel een keer opgeschreven te hebben. Nog geen drie maanden later viel zijn pen voorgoed uit zijn vingers. Er valt uit te kijken naar weer een vertaling van journalistiek werk uit Joseph Roth’s onuitputtelijke nalatenschap.

Theater / Voorstelling

Het einde nadert

recensie: Het Zuidelijk Toneel - Conversations (at the end of the World)

Op ongeveer de helft van de voorstelling begint het te sneeuwen. Een wonderschone, niet-aardse sneeuw die doet denken aan grote scholen dansende vissen in de diepzee of lichtgevend alg. De gehele voorstelling houdt het niet meer op met sneeuwen, zodat – uiteindelijk – alle personages verzuipen.

Schoonheid en horror ineen – dat typeert de voorstelling Conversations (at the end of the world) van Het Zuidelijk Toneel onder regie van Kris Verdonck. De horror zit hem in het besef van een naderend einde; het einde van het eigen leven of van de gehele wereld. De schoonheid van de voorstelling zit hem in hoe met dit doodsbesef wordt omgegaan. In afwachting van hun aanstaande afscheid komen een vijftal personages samen in een droomachtig decor om – tot het zover is – wat verhalen te vertellen, muziek te maken of gewoon stil te zijn.

Daniil Charms

Aan de basis van de voorstelling liggen de teksten van de Russische absurdistische schrijver Daniil Charms. Het werk waarvan in de voorstelling gebruik wordt gemaakt, is veelal aforistisch van aard en doordrenkt met zwarte humor. Neem het verhaal van de man die als kaviaar geboren werd en zodoende bijna door zijn oom is opgegeten, de wonderdoener die weigert wonderen te doen of de man die enkel gebeten wordt door manshoge vlooien die via de voordeur binnenkomen en naast hem in bed gaan liggen. Deze absurdistische korte verhalen hebben vaak een serieuze ondertoon. Niet gek, wanneer je de biografie van Charms erop na slaat: geboren in 1905 in tsaristisch Rusland, maakte de overgang naar de Sovjetunie onder leiding van Stalin mee, werd verbannen naar Siberië wegens een al te kunstzinnig karakter, kwam weer terug naar Sint-Petersburg maar werd daar ten tijde van de nazi-invasie krankzinnig verklaard en overleed in een psychiatrische inrichting. Een levensloop die niet een al te lichtzinnige omgang met de wereld rechtvaardigt en dat hoor je terug in zijn teksten, waar – tussen alle humor door – opvallend veel mensen lijden en overlijden.

De personages vertellen elkaar die wonderlijke zwart komische anekdotes, zonder verder echt op elkaar te reageren. Vaker zwijgen ze. Of luisteren naar het pianospel opgevoerd door Marino Formenti. Dit doen ze in een prachtig decor dat in zijn lege eenvoud associaties oproept met een andere planeet of een post-apocalyptische Aarde. Ze zijn zich er ten volle van bewust dat het einde nadert; misschien vanwege een kernoorlog, een natuurramp of misschien zijn de karakters gewoon ziek. Langzaamaan worden de personages – zonder te protesteren – opgeslokt door het decor. Zoals dat gaat wanneer je doodgaat. Het doodstille einde is prachtig. Conversations (at the end of the world) vormt zo een indrukwekkende meditatie op de tijd en de dood.

De Kift en de Vorlesebühne
Muziek / Concert

Een avondje treurnis op herhaling

recensie: De Kift en de Vorlesebühne: 'Wee Mij!'
De Kift en de Vorlesebühne

Waarom zou je een succesvolle voorstelling een klein jaar later niet gewoon nog een keer programmeren? Dat is vast de (begrijpelijke) gedachtegang geweest bij Molen de Ster in Utrecht.

En dus is het vanavond wederom droefheid troef, met de voorstelling ‘Wee Mij’ van De Kift en de Vorlesebühne. Op een troostrijke locatie, dat wel, want de 18e eeuwse houtzaagmolen aan de Leidsche Rijn in de wijk Lombok -met een houten vloer en allerlei gezellige molenattributen her en der, én met een bar- biedt voldoende knusheid om een avondje treurnis te kunnen weerstaan.

Diepdroef

Om beurten betreden de muzikanten van De Kift en de vier literaire voordragers het podium om de bezoekers onder te dompelen in meer, of minder treurige aangelegenheden. Aan de De Kift is die droefenis wel besteed natuurlijk, want op hun repertoire prijken vele treurliederen, variërend van onbestemd melancholisch tot diepdroef. Wat helpt hierbij is dat de theatrale fanfarerockband tekstueel veelal put uit de Russische literatuur, voorwaar geen bron van al te grote vrolijkheid. En het droefgeestige geluid van de tuba werkt ook prima.

Niet ongeestig

Ingetogen klassiekers als Beguine, Orenmens, Nauwe Mijter, Oe, Kom Mee en Biggenfarandole sluiten vanavond, meestens in licht gedempte uitvoering, wonderwel aan bij de onvrolijke (maar niet ongeestige) narratieve voordrachten van (ceremoniemeester) Bernhard Christiansen, Sylvia Hubers, David Troch en Tine Mariek. Christiansen begon in 2008 met de Vorlesebühne in Molen de Ster, een “maandelijkse stand-up-voorleestheater, met vooral aandacht voor licht absurd, kort proza.” En vaak met bijpassende muziek, zoals ook vanavond.

Penseel

Dat alle muzikanten van De Kift in een droeve bui zijn deze avond spreekt voor zich. Maar de droefste van allen, zo benadrukt voorman Ferry Heijne, is toch wel de drummer, “omdat er bar weinig wordt gedrumd in onze treurige liedjes.” Voor drummer/zanger Wim ter Weele reden om regelmatig het penseel ter hand te nemen en op de achtergrond (prachtige) tekeningen tevoorschijn te toveren. Droevige, uiteraard.

Al met al een bijzonder fijne combi: De Kift en de Vorlesebühne. Ze zouden samen op tournee moeten gaan …

Boeken / Fictie

Noorse thuisloze met puberdochter

recensie: Tomas Espedal - Tussen april en september

De dood van een van de ouders is vaak het uitgangspunt van een lange en diepgaande zoektocht. Wat heeft de gestorvene betekend in mijn leven; lijk ik op mijn moeder of mijn vader en wie ben ik zelf eigenlijk? De Noorse schrijver Tomas Espedal heeft zich net als zijn vriend en collega Knausgård op dit pad begeven – op een andere manier en in een totaal andere stijl. Espedal is ook dichter en het autobiografische verslag van zijn rouwperiode getiteld Tussen april en september is een relatief dun boekje geworden.

Espedals naamloze hoofdpersoon gaat door een een dubbele crisis heen: enige maanden na zijn moeder is ook zijn ex-vrouw overleden. Hij trekt in haar afgelegen huis op een eiland voor de kust van het Noorse Bergen om voor zijn puberdochter te zorgen. ‘We hebben allebei onze moeder verloren’ is zijn aftrap. De dochter, die verder nauwelijks een rol speelt in de roman, wordt razend. Na de scheiding van haar ouders woonde ze bij haar moeder. Ze lijkt met haar verdriet niet bij haar vader terecht te kunnen. Hij put zich uit in huishoudelijke bezigheden, maar is verder hoofdzakelijk met zichzelf bezig. Haar enige tekst in het boek luidt: ‘Waarom ben je altijd thuis? Waarom kun je me niet met rust laten?’

Espedal moet van zijn dochter het huis uit. Hij schrijft:

‘Ik ging naar de stad.

Tegen mijn zin ging ik naar de stad, wat moest ik daar?’

 

Ingekookte tekst

De herhaling is typisch voor zijn stijl. Het geeft het verhaal over zijn ouders, waar ze vandaan kwamen, hoe ze elkaar ontmoetten, hoe ze verliefd werden en elkaar in hun huwelijk toch niet begrepen, een vreemde mythologische sfeer. Dat heeft de schrijver goed gezien, want de reconstructie van onze afkomst en jeugd is een autobiografische mythe. Espedals taal komt soms archaïsch over, breekt hier en daar plotseling af, duikt dan weer op als poëzie of poëtisch proza. In tegenstelling tot de volumineuze romandelen van Knausgård is zijn tekst ingekookt. Voortdurend probeert hij de kern van wat hij wil zeggen over te brengen. Details en chronologie zijn daarin minder belangrijk.

Vechtvriendjes

In de vraag waar de ik-verteller bijhoort en de daaruit voortkomende innerlijke conflicten speelt het milieu een grote rol. Zijn vader is altijd fabrieksarbeider geweest, zijn moeder was afkomstig uit een dure Bergense familie. Zij kon zich moeilijk neerleggen bij het verlies van haar behaaglijke leven en zijn vader probeert uit alle macht te stijgen op de sociale ladder. Voornaamste inzet is de buurt waar het gezin woont. Ze verhuizen van een asociale flat naar een rijtjeshuis – dat echter veel te dicht bij de achterstandswijk ligt. De vroegere vechtmakkertjes weten de jongen te vinden in zijn nette straat en hij beseft niet te kunnen ontsnappen aan zijn afkomst.

Als volwassene vraagt hij zich af hoe vaak hij nog moet verhuizen voordat hij op de plek woont die zijn thuis kan worden. Ook het huis van zijn ex, midden in de natuur, blijkt een fiasco. Waar moet hij heen?

Vroeger en nu lopen in elkaar over in de sombere overpeinzingen. Uiteindelijk komt het goed : hij krijgt greep op zijn verleden en verzoent zich met zijn bestaan – en dan is het boek uit. De compacte, indringende teksten nodigen de lezer echter direct weer uit om terug te bladeren. Een poëtisch verslag van persoonlijke groei.

Theater / Voorstelling

Het heelalbrede spectrum van een 15-jarige autist

recensie: National Theatre – The incident with the dog in the middle of the night

Het is werkelijk een feestje: aan de Amstelkade schitteren talloze BN’ers op de rode loper van het Amsterdamse Carré. Persfotografen flitsen er enthousiast op los, vooral als er een roedel middelbare scholieren zich als één hoop op de loper stort. Het is dé grote avond van de tweede versie van ‘Broadway aan de Amstel’: The curious incident of the Dog in the Night-Time.

De internationale hit The curious incident of the Dog in the Night-Time – gebaseerd op het gelijknamige boek van Mark Haddon – is nu mét volledige Londense cast te aanschouwen in hartje Amsterdam. Omringd door bekend Nederland in hun beste kledij en KLM-medewerkers (een exclusief VIP-uitje voor de in blauw geklede stewardessen), worden theaterliefhebbers getrakteerd op een Engelstalige show van kwaliteit. De barokke zaal van Carré contrasteert met het podium. Het decor van het toneelstuk is namelijk opgebouwd uit een soort vierkante ‘doos’ met aan weerszijden een blokjesachtig magnetisch veld. De voorstelling start exact om 20:03 – een knipoog naar de precisie van autisten – en het is letterlijk een ‘knallend’ begin. De volumeknop wordt op z’n hardst gedraaid en het is alsof iemand per ongeluk de lichtknop heeft geraakt. In het pikkedonker ontwaart het publiek een aantal gestaltes: een in joggingbroek geklede ‘jongen’ is onmiskenbaar Christopher John Francis Boon (Joshua Jenkins), een 15-jarige autistische jongen. Een negenkoppige cast beweegt zich als een dansgezelschap om hem heen. Een extra dimensie aan het verhaal wordt gegeven door Julie Hale in de rol van quasi-verteller/therapeut van Christopher, genaamd Siobhan, die het verhaal ondersteunt met stukken uit Christophers notitieboek.

Aandachtstrekker  / Een curieuze moord

Vanaf het eerst moment word je gegrepen door het verhaal. Door de ontzettend harde vaart die dit toneelstuk kenmerkt, grijpt de voorstelling iedere seconde de aandacht. Het verhaal over Christopher is dan ook erg intrigerend. Samen met vader Ed (David Michaels) leeft Christopher is het Engelse Swindon, waar de 15-jarige zich afhoudt van iedere vorm van sociale interactie, uitmunt in wiskunde en gefascineerd onderzoek doet naar het heelal. Op een dag ligt de geliefde hond van zijn buurvrouw Mrs. Shears dood in de tuin, gedood met een tuinvork. Christopher, die de hond aantreft in de openingsscène, is verdachte nummer één. Als een politieman hem mee wil voeren naar het bureau, slaat Christopher van zich af – Christopher flipt van lichamelijke aanrakingen – en dat komt hem meteen ten duur te staan: hij wordt gearresteerd voor mishandeling en wordt later door zijn vermoeide vader opgehaald.

Hoofd vol herrie/ruis

Door zijn autisme is Christopher altijd bloedeerlijk en hij kan dan ook geen leugens vertellen. Hij wéét dat hij er niets mee te maken heeft, maar zint op de vraag ‘wie dan wel?’. Binnen no-time ontwikkelt Christopher zich tot een detective en hij gaat over zijn eigen drempel door voor het eerst in zijn leven het contact op te zoeken met zijn buren. Zodoende komt Christopher al snel in contact met de oude Mrs. Alexander (Debra Michaels), die hem snel tot de waarheid brengt: ze vertelt Christopher dat zijn moeder is vreemdgegaan met Mr. Shears. Intussen houdt Christopher nauwgezet al zijn notities bij in een groot boek Per ongeluk komt dat boek in de handen van zijn vader. Zijn vader neemt het boek in en dwingt Christopher te stoppen met zijn zoektocht, maar dat heeft ernstige gevolgen. Als Christopher zijn notitieboek van zijn vader probeert te ontfutselen, stuit hij op een doos waarin ook enkele brieven liggen die van zijn overleden moeder blijken te zijn. Hoe kan zijn moeder brieven hebben geschreven als ze al maanden eerder is gestorven aan een hartaanval? Christopher – woedend en verward door de leugens van zijn vader – besluit om een reis af te leggen naar London, naar het adres waar zijn moeder al die tijd heeft ‘geleefd’. De reis is fantastisch vormgegeven in zowel spel en dans als in decor: als kijker bevind je je haast in het brein van Christopher. Felle kleuren, harde geluiden en mensen razen zich om Christopher heen en maken het inzichtelijker hoe het is om autisme te hebben. Joshua Jenkins speelt de rol van Christopher erg geloofwaardig en menig persoon zou haast denken dat hij écht aan autisme leidt, zijn houding, zijn handelingen en gezichtsuitdrukkingen zijn zó karakteristiek en goed uitgevoerd.

Méér dan perfect

De regie was in handen van Marianne Elliot. winnares van een Tony Award, en dat is te zien: de acteurs zijn zo gestroomlijnd, ze bewegen ‘sierlijk’ en zijn goed op elkaar ingespeeld. De timing is perfect: het vereist heel veel tijd en moeite om alles tot op de seconde getimed te hebben. Het decor is daarnaast ontzettend multifunctioneel. Het bevat namelijk niet alleen licht, maar er zitten ook nog decorstukken in verborgen achter de vele luikjes. De acteurs maken bovendien niet alleen gebruik van het toneel, maar ook van de ruimte in de zaal. Zo struint er plots een ‘politieofficier’ vanuit achterin de zaal naar het podium toe. Hoewel je soms verwacht dat je gehoorschade gaat oplopen door de harde muziek, kun je niet anders dan verrukt zijn door zo’n totaalvoorstelling. Alles aan deze voorstelling klopt én de kijker wordt keer op keer verrast. Zo ook op het einde – de lichten zijn weer aan en het applaus is weggeëbd – als Christopher nog één laatste keer terugkomt om een rekensom uit te leggen in vier minuten. Net als met ieder geslaagd feestje, blijft deze voorstelling nog lang in herinnering.

Theater / Voorstelling

Werther wil niet volwassen worden

recensie: Toneelschuur Producties - Het lijden van de jonge Werther

In 1774 werd Johann Wolfgang von Goethe plotsklaps beroemd met zijn roman Die Leiden des jungen Werthers. Een hele generatie zag in het hoofdpersonage Werther zijn hartstocht, zielenleed en Weltschmerz eindelijk vertegenwoordigd. Mensen spiegelden zich zodanig met Werther dat zijn kledingstijl op slag hip werd en zich naar zijn voorbeeld een zelfmoordgolf door Europa verspreidde, zo wil het literair-historisch cliché.

Spreekt Werther heden ten dage nog steeds tot de verbeelding? Theatermaker Eline Arbo was onder de indruk van Werthers stelligheid en compromisloze levenshouding en heeft een theaterbewerking van Goethes roman op de planken gebracht onder de vlag van Toneelschuur Producties. Nog even kort het verhaal: Werther (Victor IJdens) brengt de zomer door in de Duitse provincie en wordt daar verliefd op Lotte (Diewertje Dir). Zij is echter al verloofd met de pragmatisch ingestelde Albert (Sander Plukaard). Hoewel Werther met beiden bevriend raakt, gaat hij ook kapot aan zijn niet beantwoorde liefde voor Lotte. Tot Werther – gevoelsmens als hij is – nog maar één dramatische uitweg ziet om aan zijn lijden te ontsnappen.

Twee levensvisies

Arbo kiest ervoor om twee levensvisies tegen elkaar uit te spelen: de alles-of-niets hartstocht van Werther tegen het pragmatisme en de gematigdheid van Albert. Lotte ontpopt zich als een compromis maar kiest daarmee eigenlijk automatisch voor Albert want Werther kan met geen enkel compromis leven. De ondertitel luidt “hoe ver ben jij bereid te gaan voor jouw idealen”. Werther zou als voorbeeld moeten dienen van een idealist die tot het naadje gaat. Toch lukt het Werther nergens om echt een idealistisch rolmodel te worden: zijn gejammer is eerder pathetisch en kinderlijk. Deze emotionele onvolwassenheid wordt benadrukt in het decorontwerp bestaand uit aaneenrijgingen van plastic strandspeelgoed. Wanneer Werther aan het eind van het stuk kiest voor het dramatisch gebaar, valt letterlijk het speelgoeddoek. Waarmee nog eens wordt gezegd: Werthers belevingswereld is die van een kind. Zo verliest Werther het van de rationele Albert die, weliswaar soms neergezet als een karikatuur, simpelweg beschikt over een grotere dosis gezond boerenverstand.

Schoolpleinliefde

Ook de relatie tussen Lotte en Werther blijft iets kinderlijks houden, en wil daardoor niet echt overtuigen. De apotheose van hun liefde is een potje badminton. De vrolijke kleurtjes waarin Lotte gehuld gaat en de waterpistoolgevechten doen meer denken aan een schoolpleinliefde dan aan grootse een meeslepende romantiek die zelfmoord voorstelbaar kan doen maken. Kinderlijkheid gaat nauw samen met narcisme en ook dat is deze Werther niet vreemd. Wanneer Lotte praat, is zijn blik niet zelden op iets in de verte gericht, alsof die hele Lotte hem niet zoveel kan interesseren, maar slechts als willekeurig excuus voor zijn levenspassie en defaitisme dient. Om hiermee terug te komen op de ondertitel van de voorstelling: je kunt je afvragen of het personage van Werther niet vreemd gekozen is om nieuw elan te geven aan verloren gewaand idealisme. Tuurlijk, Werther is gepassioneerd, maar die passie heeft weinig met wereldverbetering te maken. Romantische liefde is de facto altijd een egoïstisch project. De link naar Werther als politieke held blijft voor mij daarom onduidelijk.

De voorstelling kent desalniettemin zijn vermakelijke en sterke momenten – onder andere de muzikale intermezzo’s en de komische vertolking van Albert door Sander Plukaard. Maar de grote zwakte zit in het niet willen overtuigen van de liefde tussen Werther en Lotte.

Nacht van de Poëzie - foto Patrick Post
Boeken / Achtergrond
special: 35ste Nacht van de Poëzie
Nacht van de Poëzie - foto Patrick Post

Nacht vol levende poëzie

Opnieuw was de Nacht van de Poëzie een feest voor de liefhebber van het gesproken woord. Er werd breeduit gelachen en volop meegezongen in deze vijfendertigste editie van de hoogmis der dichtkunst. Kippenvelmomenten waren er ook in de ‘achthoekigheid’ van het Utrechtse Vredenburg.

Volgens co-host Piet Piryns moeten we de populariteit van de Nacht misschien zoeken in de ontkerkelijking die overal gaande is. Als het Woord niet meer in het heilige domein wordt gezocht, moeten dichters die lacune vullen. Met een kleine tweeduizend bezoekers in de zaal krijgt het poëtische Woord deze nacht een gewillig oor.

De spits wordt traditioneel afgebeten door de dichter die vorig jaar de afsluiting verzorgde. Jonathan Griffioen vormt met zijn confronterende gedichten over de stadswijk waarin hij opgroeide een uitstekende opening en tegelijkertijd de aanloop naar de eerste muzikale onderbreking. De zaal wordt opgewarmd en losgezongen door een gloedvolle Brigitte Kaandorp die, zo kort na de aftrap, het publiek meteen al in een collectief la-la-laah laat samenvloeien.

Oude crooners

Cees Nooteboom - Patrick Post

Cees Nooteboom (foto: Patrick Post)

Dan volgt een blokje ‘oude knarren’ (met respect). Frank Koenegracht in zijn haast reviaanse somberte waar altijd de glimlach om de hoek komt kijken: ‘Vannacht droomde de dood van mij./ Ik weet niet hoe hij daarbij kwam./ Ik vermoed dat/ hij droomde dat hij iets kwijt was (…)’. Cees Nooteboom sluit daarbij aan met zijn mijmeringen over eilanden, zijn zomerverblijf op Menorca in het bijzonder, om te eindigen met de bezwering ‘Waarom laten de doden ons niet met rust’. Veel applaus voor deze crooners, van jong en oud die nog steeds warmlopen voor de gevestigde orde.

In het goedgevulde programma is ruimte voor debutanten, zoals de pas afgestudeerde Simone Atangana Bekono die, zonder uitgegeven te zijn, al op het podium van de Nacht staat. Haar bijdrage is boeiend, maar behoeft nog wat schwung om overeind te blijven tussen de kanonnen. Via de verrassende observaties van Neeltje Maria Min (zónder haar allerberoemdste dichtregel uit ons taalgebied) en de vurige, verbeten Astrid Lampe is de vloer voor Bart Moeyaert. Met zachte stem en een perfecte timing leest hij uit zijn bundel Verzamel de liefde:

Ik dacht dat het niet kon:
dat iets wat je niet ziet
je alle dagen draagt
en sterker maakt.
Alsof je spieren krijgt
van liefde.

Wervelwind Karsu

Antjie Krog - Patrick Post

Antjie Krog (foto: Patrick Post)

Live-optredens in de poëzie worden publiekelijk omarmd, terwijl de verkoop van dichtbundels marginaal te noemen is. Een ontwikkeling die niet zo vreemd is, gezien het optreden van de Zuid-Afrikaanse dichteres Antjie Krog. Hier wordt poëzie levend gemaakt, vormgegeven tot haast tastbare beelden. Op intense wijze slingert ze de Zuid-Afrikaanse regels de wereld in: fluisterend, snauwend, schreeuwend en dan weer ingetogen smekend. Het is een avontuur om door Krog, de perfecte Nacht-gast, meegenomen te worden in haar belevingswereld.

Na een warme donderpreek van Dimitri Verhulst, die met zijn België-gedichten en het bijbehorende cynisme het publiek voor zich inneemt, wordt het tijd voor een nieuw muziekje. De Nederlands-Turkse zangeres Karsu begint als een lieflijk intermezzo maar blijkt al snel een ware wervelwind. Het is een lust voor oog en oor – Maria Callas meets Anouk – waarbij de ingetogenheid verrassend wordt afgewisseld met een stem die klinkt als een klok.

Nog zo’n hoogtepunt: de Utrechtse dichter Alexis de Roode komt met een bevlogen voordracht van zijn gedicht Schepping, week 2, waarin hij de mens centraal stelt om het werk van de Schepper in de tweede week naar zijn hand te zetten. Een confronterend relaas over onze manipulatie met de natuurlijke omgeving:

De mens sprak: De dieren en planten behoren aan mij,
maar zij gehoorzamen aan tijd. Ze bloeien in de lente
en geven zaadvruchten in de herfst. De vogels leggen
eieren naar hun aard, maar in de winter leggen ze niks.
Ik zal de planten een huis van glas geven en in de kippenstal
zal ik een helder licht branden. Ik zal eieren eten in december.
Weer werd het avond en morgen: de derde dag.

Jaap Robben - Patrick Post

Jaap Robben (foto: Patrick Post)

Ook Jaap Robben is een performer pur sang. Zijn poëzie is helder en aanstekelijk, zijn optreden expressief en ingetogen tegelijk. Mensen op het verkeerde been zetten, dat kan Robben als de beste, waarbij de vraag of zijn gedichten voor kinderen of voor volwassenen zijn altijd komt bovendrijven. Robben trekt zich nergens iets van aan, hij dicht en draagt voor, zo simpel is het, en krijgt vele handen op elkaar.

‘Drijf een wig in de nacht en luister’ is het op de alle wanden aangebrachte Nacht-motto. De poëzie heeft deze opwindende nacht weer klemgezet, de overgebleven toehoorders proberen tot de laatste woorden van debutante Vicky Francken de ogen open te houden. Geen nood, volgend jaar, in weer een Nacht, zal deze laatste opnieuw de eerste zijn.

 

35ste NACHT VAN DE POËZIE
TivoliVredenburg Utrecht
16 september 2017

Theater / Voorstelling

Wunderbaum schraapt het glitterlaagje van het cruiseleven af

recensie: Wunderbaum - Superleuk, maar voortaan zonder mij

Na Wunderbaums Superleuk, maar voortaan zonder mij wil je David Foster Wallace gaan lezen. En nooit meer voet zetten op een cruiseschip.

Het moet een vreemde ervaring zijn geweest: Wunderbaum die een avondje politiek geëngageerd  entertainment verzorgt op de AIDAPrima. Het publiek verwachtte waarschijnlijk een coverband, de jolige presentator had nog niet eerder van de groep gehoord. Het was wel erg “theater”, liet het management achteraf weten. Een verdere samenwerking zat er niet in.

AIDAPrima

Wat bezielt Wunderbaum om met een cruisebedrijf in zee te gaan? Het heeft alles te maken met A Supposedly Fun Thing I’ll Never Do Again, een essay waarin David Foster Wallace verslag doet van zijn eigen cruise-ervaring, en het verdovende amusement dat hij er aantrof. Superleuk, maar voortaan zonder mij is Wunderbaums variant van Wallaces trip: een week lang liepen ze mee op de AIDAPrima, onder Rotterdammers bekend als het schip dat elke week aanmeert bij de Wilhelminapier. Het slotstuk was een speciaal optreden op de bonte avond, wat naar verluid wisselend is ontvangen.

Moeizaam vermaak

Op filmbeelden zien we hoe de gasten moeizaam proberen ‘het leuk te hebben’ om de verveling te ontvluchten, terwijl aankondigingen van het personeel de troosteloosheid van het cruiseleven verder onderstrepen. We maken kennis met personages uit Wallaces boek: een Filipijns kamermeisje dat tien maanden per jaar aan boord werkt, een verveelde puber, een man die een speciale cursus volgde om de zee te filmen, en een ober die contractueel verplicht is om altijd een sombrero te dragen. Een groep identieke kapiteins blijken ingehuurde acteurs te zijn. Door kalm over het dek te lopen en zo nu en dan een praatje te maken, geven ze de gasten een gevoel van veiligheid. Het schip is prima te besturen op automatische piloot.

Cruiseschip als een groot toneelstuk

De eerste aktes van Superleuk onthullen hoe performatief het leven op een cruiseschip is. De jolige ober is lang niet zo exotisch als hij zich voordoet, en de kapitein schotelt een fantasiebeeld van een kapitein voor. Zolang ze hun rol overtuigend blijven spelen en het publiek in het toneelstuk blijft geloven, kunnen ze meedraaien in de illusiemakelarij van het schip. Onder de het glitterlaagje van leeg amusement ligt verveling en tragiek. Het is voelbaar in de opnames van apathische passagiers, de pijnlijke onthullingen die personages tussen neus en lippen door geven, en bovenal in een verrassend teder slotstuk van Wine Dierickx. Petra, het eerdergenoemde kamermeisje uit de Filippijnen, weet precies wat er schuilgaat achter de gezichten van haar passagiers. Een betraand kussen van een vaste gast en het ontbreken van zijn vrouw vertelt haar genoeg. Fluisterend deelt ze de verhalen van de gasten waar ze elke dag de lakens van verschoont. Ze had gemakkelijk een karikatuur kunnen zijn, maar blijkt meer mensenkennis te hebben dan we vermoeden. De passagiers lenen zich natuurlijk goed voor leedvermaak, maar krijgen aan het einde meer diepte. Wunderbaum weet als geen ander om te gaan met tragikomische figuren, en heeft in David Foster Wallace en de AIDAPrima dankbaar materiaal gevonden. Een vast contract zag AIDAPrima niet zitten, maar bij Theater Rotterdam valt Superleuk, maar voortaan zonder mij prima op zijn plek.

Boeken / Fictie

Hetzelfde en toch een beetje anders

recensie: Ben Lerner - 22.04

De opening van Ben Lerners roman 22.04 – een verwijzing naar de film Back to the Future –  is weergaloos. In een peperduur restaurant eten de verteller, een tobberige schrijver, en zijn literaire agent een voorgerecht van ‘met zout doodgemasseerde baby-inktvissen’. De gewelddadige luxe van de happy few van New York wordt gevolgd door een dreigend nieuwsbericht. Er is storm op til.

De vermoorde baby-inktvisjes vormen op hun beurt een scherpe tegenstelling met de uiterst zorgvuldige wijze waarop de naamloze ik-verteller en zijn vriendin een medisch traject voor inseminatie ingaan. Ze heeft hem gevraagd of hij donorvader van haar kind wil worden. Een andere tegenstem bij het lachwekkende lunchmenu is de coöperatie voor biologisch voedsel, waar de verteller gedwongen vrijwillig diensten draait als inpakker en vakkenvuller. Aan het slot van het verhaal is de storm uitgeraasd en proberen de personages Brooklyn Bridge te bereiken om thuis te komen.

Literaire fuga

Zo waait de roman voorbij, op stemmen en tegenstemmen. In een klassieke fuga zijn alle stemmen gelijkwaardig. Dit uitgangspunt past precies bij het postmoderne proza van Lerner. Met als enig verschil dat de auteur samen met zijn hoofdpersoon voortdurend op zoek is naar die ene ervaring die echt is. Die zo concreet en waarachtig is dat

‘de wereld om me heen (zich) opnieuw rangschikte terwijl ik de woorden (een bericht over de ernstige ziekte van een vriend ICR) tot me door liet dringen’

Dat ‘opnieuw rangschikken’ komt een aantal malen terug; steeds is het een confrontatie met ‘echt’ – leven en dood – die vreemd genoeg niet de geest van de verteller in beweging brengt maar de wereld om hem heen. Alsof hij, ook in precaire situaties, niet bij machte is om zelf van zijn stuk te vallen. De verteller zit behoorlijk vast in zijn cerebrale activiteiten en zijn geringe zelfvertrouwen. Hij piekert eigenlijk onafgebroken over de kloof tussen de werkelijkheid om hem heen en zijn onvermogen erin op te gaan. Het leidt tot onnavolgbaar grappige, ironische beschrijvingen, zoals de lange scène waarin hij moet masturberen om donorsperma te leveren.

‘Ik keek naar de afstandsbediening (voor de pornovideo, ICR) om te zien hoe het precies werkte en herinnerde me toen: ik word niet geacht iets aan te raken dat het spermamonster zou kunnen verontreinigen. Wat zou verontreinigender kunnen zijn dan deze afstandsbediening, die door ik weet niet hoeveel vieze handen was vastgepakt? Na enkele seconden paniekerig wikken en wegen drukte ik gewoon op play – waardoor de Aziatische Anale Avonturen begonnen, hoewel dat helemaal niet mijn ding is; het leek op de een of andere manier minder afkeurenswaardig om niet te kiezen dan om een positieve voorkeur voor een van de beschikbare categorieën te kennen te geven-, legde ik de afstandsbediening neer, liep terug naar de wasbak en waste mijn handen.’

Eerlijke fraude

De ironie slaat echter om in een soort wanhoop wanneer het vriendenpaar na veel gedoe besluit om de conceptie op natuurlijke wijze te doen plaatsvinden. Zodra de verteller zich bewust wordt van zijn handelingen krijgt hij de slappe lach en is de erectie voorbij. Het is exemplarisch voor alle activiteiten die hij onderneemt ten einde een ‘echt’ leven te leiden. Bewustzijn leidt tot distantie en wordt de duivel die alles kapotmaakt.

Dan besluit hij om het frauduleuze aspect van de realiteit niet meer te bestrijden. If you can’t beat them, join them, lijkt hij te denken. Zijn idee om een gefingeerde correspondentie met een literaire grootheid te presenteren als uit een archief opgedoken, bezorgt hem een reusachtig voorschot van zijn uitgever.

De roman moet alleen nog even geschreven worden en dat doet de hoofdpersoon in een gesubsidieerde schrijversflat in Texas. Korte tijd slaagt hij erin zich af te sluiten van de bedrieglijke realiteit om zijn hoogstpersoonlijke bedrog te plegen. Hij belandt vervolgens op een feestje van rijke mensen waar overvloedig drugsgebruik de authentieke schrijfervaring weer tenietdoet. Alleen door een kotsende gast met een bad trip te helpen, kan hij een restje eergevoel bewaren.

De verteller slaat een andere weg in, een omweg. Een kennis nodigt hem uit een bezoek te brengen aan haar collectie afgeschreven kunst. Het gaat om beeldende kunst die door vandalisme of brand- en waterschade uit galeries en musea is verwijderd, nadat de verzekering de marktwaarde heeft uitgekeerd. Deze kunst is waardeloos geworden en daardoor op een bepaalde manier ‘verlost’. Hij is diep ontroerd als hij naar een foto kijkt waar een andere foto bij hoorde die verloren is gegaan. Nu lijkt het motto van de roman, gebaseerd op een Chassidische vertelling, waarheid te worden: in de komende wereld zal alles hetzelfde zijn, maar

‘Alles zal zijn zoals het nu is, alleen een beetje anders.’

Voortouw

Over ‘een beetje anders’ gaat ook de Gidslezing – jaarlijks evenement van het gerenommeerde literaire tijdschrift De Gids – van Lerner. Hier onderzoekt hij de relatie tussen taal en beeldende kunst, met name de betekenis(verandering) van een beeld door de beschrijving ervan. Hij gaat in op dubbele beelden zoals het ‘eendkonijn’ van Wittgenstein; een tekening die tegelijk eend en konijn voorstelt. De filosoof Wittgenstein onderzocht een eeuw geleden, net als Ben Lerner nu, de relatie tussen taal en werkelijkheid en tussen feit en fictie.

Lerner voegt daar de beeldende kunst bij. Door Dada en het surrealisme van vroeger en het conceptual art van nu, zijn de zogenaamde ‘readymades’ in beeld gekomen. Dit zijn objecten die hun betekenis ontlenen aan hun context. In de Gidslezing gaat hij dieper in op de afgeschreven, waardeloze kunst uit de roman 22.04.

‘Toen ik de foto’s in mijn handen hield, was het alsof ik een subtiele maar wezenlijke gewichtsverandering kon waarnemen: de ziel van de markt was vervluchtigd; het was kunst buiten het kapitalisme. (…) Voor mij waren deze objecten – die nog hetzelfde waren, maar een beetje anders – readymades voor of uit een komende wereld, een toekomst waar een ander waardesysteem heerst dan de tirannie van de prijs, in de kunstwereld en daarbuiten.’

Hier ontvouwt Lerner zijn dieperliggende motief: maatschappijkritiek vanuit het – mystieke – chassidische messianisme. De werkelijkheid moet verlost worden, en de kunst zal daarin het voortouw nemen door het vermogen alles een beetje anders te maken.

Watermolen in de tijd

Een terugkerend thema is het motief van de verdwenen schilderijen. Een bevriende schilderes neemt vanuit de galerie waar ze zal exposeren een taxi naar huis om de laatste hand aan twee werken te leggen. Van de zenuwen vergeet ze de schilderijen, die vervolgens onnaspeurbaar zijn omdat de gegevens van latere taxiritten om privacyredenen niet worden verstrekt. De verteller besluit de zoektocht in proza vast te leggen en als kunstwerk aan de expositie toe te voegen. De schilderijen uit het verhaal zijn later in werkelijkheid ook geschilderd. Zo wordt fictie feit, betoogt Lerner, en draait het scheprad van een watermolen rond dat afwisselend werkelijkheid, verbeelding en kunst opschept uit een rivier van tijd – misschien het meest raadselachtige thema in het werk van Lerner.

Het loont de moeite zijn proza, poëzie en essay’s in samenhang te lezen. Lerner is een van die schrijvers die feilloos de problematiek van de eenentwintigste eeuw en het postmodernisme verwoordt. Zijn werk is een integere poging om uit te stijgen boven het anything goes van een totaal ‘geliberaliseerde’ wereld.

Kunst / Expo binnenland

Uit de kunst

recensie: Vrouwen Uit de kunst! Kunstenaressen op de noordelijke Veluwe 1880-1950

Wanneer je als bezoeker de tijdelijke tentoonstelling in het fijne Noord-Veluws Museum in Nunspeet binnenkomt, loop je meteen tegen vijf vrouwenportretten aan. Een springt in het oogt: van Suze Robertson, een van de zestien vrouwen waarvan werk wordt getoond. Op de een of andere manier hebben ze allemaal in Nunspeet of in de nabije omgeving gewoond en gewerkt.

Suze Robertson (1855-1922), Vischpoort te Harderwijk, circa 1910. Olieverf op doek, 89 x 106,5 cm (Singer Laren)

Verderop hangt een krachtig, groot doek van Robertson, waarop de Vischpoort in Harderwijk is afgebeeld. Een kenmerkend schilderij voor de steeds zelfbewuster schilderende vrouwelijke kunstenaars uit de periode 1880-1950.

In de loop der tijd

De bezoeker kan door de chronologische opzet van de expositie niet alleen de ontwikkeling van de zestien kunstenaars volgen, maar en passant ook die van de kunstgeschiedenis zelf. Dit geeft de tentoonstelling een extra laag, net als de uitgebreide biografieën die op banieren terzijde van de werken hangen.

Het begint zo rond 1880 met de stemmige, donkere doeken van Sientje Mesdag-van Houten, die door mannelijke recensenten soms kritisch werden ontvangen als zijnde te detaillistisch of uit balans. Ook het thema ‘vissersvrouw’ dat Aletta van Thol-Ruijsch gebruikt voor een prachtige kop in houtskool (ca. 1890-1910) is verwant aan die van de Haagse School. Raak getroffen op dit portret zijn de peinzende, diep liggende ogen.

Blanche Douglas Hamilton (1853-1927), Schapen met lammeren op een weide met bloeiende vruchtbomen, penseel op papier, 48,7 x 32,3 cm (Teylers Museum)

Wat gedurfder

Maar pas op: het werk van iemand als Chrisje van der Willigen doet op het eerste gezicht misschien traditioneel aan, maar is toch redelijk gedurfd en doet soms, zoals haar Bloemen in blauwe pot (1902) niet alleen aan Voerman maar ook aan Jan Mankes’ werk denken.
Zoals de waterlelies die Blanche Douglas-Hamilton aquarelleerde herinneren aan hetzelfde thema bij Monet, en het licht op haar met potlood en waterverf opgezette Haven in Noord-Italië (1897-1927) wat weg heeft van het zuidelijke licht van Pissarro.

Des te verder je in zowel de tijd komt als in het afzonderlijke werk van een kunstenares, des te sterker en persoonlijker het wordt. De naam van Suze Robertson is al genoemd. Haar latere werk kan worden gerekend tot de aanloop naar het expressionisme. Voor die tijd schilderde ze bijvoorbeeld Brabantse vrouwen à la Van Gogh, vrouwen die thuis of op het land aan het werk zijn. Op de vraag van een kunsthandelaar om over te stappen op portretjes, gaat ze niet in. Zij kan dit doen, omdat ze een baan heeft als tekenlerares.

Van Suze Robertsons kleindochter, Suzanne Eckhart, wordt in een vitrine keramiek getoond, zoals er ook een vitrine is met de door de oud-Bauhausleerlinge Kitty van der Muijll Dekker ontworpen theedoeken die nog steeds modern aandoen.

Gaby Bovelander (1931), Zonder titel, 1978. Olieverf op paneel, 58 x 61 cm (Collectie kunstenaar)

Modern

De ontwikkeling van de kunst en een eigen stijl valt ook duidelijk af te lezen aan het werk van Jo Koster. Zij was een van de eerste vrouwen die studeerde aan de kunstacademie van Rotterdam. Later studeerde ze in Brussel, omdat Parijs in die tijd volgens haar te conservatief was. Onder invloed van Jan Toorop schildert ze enkele pointillistische doeken die in Nunspeet zijn te zien.
Ook de inmiddels 86-jarige Gaby Bovelander vindt zichzelf telkens opnieuw uit. Van haar hangt er zowel magisch realistisch werk als een eigenlijk buiten de scope van de expositie vallend, fascinerend Zelfportret (1971) met een krachtige blik die aan het beroemde zelfportret van Charley Toorop doet denken.

Hedwig Kleintjes-van Osselen (1871-1936), Zinnia’s, 1934. Olieverf op doek, ca. 50 x 60 cm (Collectie Gemeente Heerde)

Wie thuis alles nog eens na wil lezen over leven, werk en context van de zestien exposanten, is er een mooie catalogus beschikbaar die werd samengesteld onder eindredactie van de curator van de tentoonstelling: Margot Jongedijk. Hierin valt ook te lezen hoe de receptie van het werk was. Zoals over Hedwig Kleintjes-van Osseler– om nog een van de zestien namen te noemen – : ‘Sterk is deze kunst niet, wel rustig, gul en gevoelig.’ Waar of niet – inderdaad is niet alles wat wordt getoond van de bovenste plank –, maar een mooi inzicht en beeld van kunstenaressen op de noordelijke Veluwe geeft deze tentoonstelling die louter uit bruiklenen bestaat zeker.