Film / Films

Ook zweethanden bij moderne remake

recensie: The Texas Chainsaw Massacre

Welke recente horrorfilm is zó eng dat je terugverlangt naar je Mickey Mouse-nachtlampje? Ik ken er geen. In de films van nu zitten altijd momenten waarop je even kunt ontspannen: scènes die zich overdag afspelen of geweld of seksuele toespelingen die zo over the top zijn dat ze weer grappig worden. Bij de remake van The Texas Chainsaw Massacre heb ik echter met zweethanden vergeefs zitten wachten op die gebruikelijke rustpuntjes. Helaas. Na een kwartier zat mijn hartslag op 140 en niets bracht dat nog naar beneden.

Voor wie het naargeestige origineel uit 1974 heeft gezien, is dat geen verrassing. Onze vaders en moeders konden dankzij de film van Tobe Hooper ook nachtenlang niet slapen. De manier waarop de imposante Thomas Hewitt met zijn masker van mensenhuid plotseling achter een stalen deur vandaan komt en met zijn kettingzaag een groepje tieners achtervolgt en afslacht, staat in het geheugen van veel veertigers en vijftigers gegrift. Daarbij werd ook gesuggereerd dat het verhaal waargebeurd is. Ongeloofwaardig was dat niet: de slachtoffers waren niet de domme leeghoofdjes met onlogische acties die je tegenwoordig in horror ziet, maar normale, rationele tieners.

~

Toch waren het vooral de decors, het camerawerk en de panische angst van hoofdrolspeelster Marilyn Burns die de film iets naargeestigs, iets gruwelijk zieks en iets rauws gaven. Hoewel sommige TCM-fans tegenwoordig juist om de film lachen, is het afslachten van een groep pubers door een gestoorde gek sinds 1974 een cliché geworden. Ook de hillbillies uit het zuiden van Amerika hebben nooit echt de reputatie van inteeltachtige families van zich af kunnen schudden.

In het harnas gejaagd

Typisch zo’n film waar je eigenlijk vanaf moet blijven dus. Als je als debuterend regisseur – maar wel met honderden videoclips en reclamespots op je naam – deze cultklassieker onder handen neemt, lijkt dat een teken van overmoed. Zeker als de producent (Michael Bay, o.a. Armagaddon en Pearl Harbor) eerlijk toegeeft dat het de bedoeling is met de reputatie van het origineel drommen pubers de bioscoop in te lokken, heb je de oude TCM-fans al in het harnas gejaagd. Maar Marcus Nispel zet er iets heel interessants tegenover.

Natuurlijk weet Nispel wat het publiek van nu wil: lekker snel, lekker close, lekker ranzig. Wat toen alleen gesuggereerd kon worden, komt nu vol in beeld. In 1974 hing Leatherface een lijk aan vleeshaken op, nu doet hij het met een nog levende jongen van wie het been al is afgezaagd. Het moment waarop hij met zijn grote handen zout op het stompje smeert is zeker niet geschikt voor mensen die net zwaar getafeld hebben.

Griezelkabinet

Zo zijn er meer punten in het verhaal die de scriptschrijver veranderd heeft. Gelukkig laat Nispel de essentiële elementen van de film intact. Opnieuw voelt het verhaal als een nachtmerrie waaraan geen ontsnappen mogelijk is. Die naargeestige sfeer wordt opgeroepen door het camerawerk van Daniel Pearl, die ook al het origineel filmde. In zijn shots benadrukt hij de eenzaamheid van de jongeren als zij voor hun leven rennen. Ook de familie van Leatherface is even eigenaardig en bizar, zij het in een andere samenstelling en op een andere manier. De omgeving waarin zij wonen is de hedendaagse versie van het griezelkabinet waar Hooper zijn publiek op trakteerde. Juist door computertechnieken te combineren met het ontbreken van elke vorm van ironie blaast Nispel het origineel nieuw leven in.

Dat maakt van deze nieuwe Texas Chainsaw Massacre een uiterst geslaagde remake, die weliswaar toegepast is op de wensen van de jongeren van nu. Maar wat is daar zo erg aan? Het origineel was toch ook gewoon bedoeld als publiekstrekker, om mensen te laten griezelen en walgen? Wat mij betreft heeft het zijn charme dat door hetzelfde verhaal misschien opnieuw een hele generatie onpasselijk wordt bij het zoete geronk van een kettingzaag.

Boeken / Achtergrond
special: Floor de Goede, Neerlands hoop in bange stripdagen

‘Onze tijd komt binnenkort’

Soms maak je als journalist een blunder, daarvan gaat het schaamrood je op de kaken staan. Toen ik via de website van Fokke en Sukke de Cutiesite ontdekte zag ik daar het leuke stripje Deathboy, door Floor de Goede. Ik dacht direct met een vrouw te maken te hebben, maar niets bleek minder waar. Nadat ik mezelf een flinke ros met het toetsenbord had verkocht kon ik Floor mijn vragen voorleggen. Een interview met een leuk striptalent.

~

Floor, ook wel Flo genaamd, is een 23-jarige striptekenaar uit Amsterdam. Vanaf z’n tweede begonnen met tekenen en nooit meer opgehouden. Vorig jaar heeft Flo zijn studie multimedia vormgeven succesvol afgemaakt en werkt sindsdien als freelance tekenaar. Hij publiceert elke maand in MYX met zijn autobiografische strip FLO. Ook verschijnt FLO in de tweemaandelijkse Expreszo. Samen met 3 andere collega-tekenaars maakt hij elke week een nieuwe editie van het online magazine for girls CUTIE. Daarnaast heeft hij diverse illustratie- (Haarlems Dagblad, BNN, Concertgebouw) en animatie-opdrachten (VPRO) gehad.

Wat heeft je aangetrokken om strips te gaan tekenen?
Het was voor mij een manier om mijn emoties te uiten. Een uitlaatklep. Vandaar dat mijn strips voornamelijk autobiografisch zijn.

~

Bij het zien van het stripje Deathboy viel me op dat je al een behoorlijk eigen stijl heb weten te ontwikkelen. Hoe zou jij je eigen werk omschrijven?
Grappig dat je alleen Deathboy hebt gezien, dat was namelijk een eenmalige strip, een soort tribute aan Tim Burton (waar ik erg fan van ben). Flo is wel geheel mijn stijl. Vroeger tekende ik nogal ‘Disney-achtig’, semi-realistisch om het zo maar even te noemen. Die stijl bleek uiteindelijk niet te werken met de verhalen die ik wilde vertellen, dus heb ik m’n stijl versimpeld, en zo is de zogenaamde ‘Flo-stijl’ ontwikkeld.

Ik heb begrepen dat je een tijdje voor de Disney Studio’s hebt willen werken. Kun je daar iets over vertellen, en hoe heeft dat jouw verdere carrière beïnvloed?
Toen ik nog jong(er) was, was ik enorm fan van Disney… ik tekende veel na, keek de films honderden keren en mijn ultieme droom was om in Amerika de Disney-studio’s te bezoeken en er te gaan werken. Toen ik in 1995 ook daadwerkelijk de Disney-studio’s in L.A. bezocht viel alles zwaar tegen: het was één grote fabriek, geen persoonlijkheid, niks. Toen ben ik m’n eigen stijl gaan ontwikkelen en meer persoonlijke strips en illustraties gaan maken. Alleen bij m’n animaties maak ik nog wel eens gebruik van m’n Disney-invloeden, maar dat komt omdat ik de films toch stiekem wel leuk vind… en dan bedoel ik alleen de animatie.

Strips, verhalen en cartoons zijn er natuurlijk in alle soorten en maten, geuren en kleuren. Wat voor strips waardeer jezelf het meest?
Ik ben zelf niet echt een striplezer, meer een filmkijker. Maar ik kan autobiografische strips erg waarderen. Dat komt misschien ook omdat ik ze zelf maak. En natuurlijk lees ik vaak de strips van mijn Nederlandse collega’s.

~

Het lijkt wel alsof het stripverhaal de laatste jaren in Nederland een beetje in het verdomhoekje dreigt te raken. De boekwinkels verkopen steeds minder titels, en op Myx en Donald Duck na zijn er weinig striptijdschriften voor een breed publiek. Heb jij hier een verklaring voor, en zie je dat nog veranderen?
Nieuwe tijden, nieuwe generatie, nieuwe techniek. Nieuwe media als tv, internet, games scoren veel beter tegenwoordig dan een stripboek, denk ik. Ik merk dat veel mensen blijven hangen aan de oude strips, zoals Suske en Wiske, Lucky Luke of Kuifje. De nieuwe strips en hun makers blijven uit de media-aandacht, terwijl dat tegenwoordig juist erg belangrijk is. Niemand kent de nieuwe generatie stripmakers. Daar moet wel verandering in komen, en volgens mij gebeurt dat ook wel, maar het moet zich aanpassen aan deze tijd. Het is dus goed om op internet te publiceren, zoals weet-ik-hoeveel tekenaars dat wel niet doen. Eigenlijk zouden de media net zoveel aandacht aan stripmakers moeten geven als ze bij de schrijvers van boeken doen. Onze tijd komt binnenkort…

Net als games lijkt het er soms op alsof de stripwereld een beetje een mannenwereld is. Wat denk jij dat hier de reden van is? Zijn strips een mannending?
Nou, ik als man (er is vaak verwarring door mijn naam) merk dat je als vrouwelijke striptekenares vaak meer aandacht krijgt, juist omdat er zo veel mannelijke tekenaars zijn. Maar om sowieso door te breken hier in Nederland moet je een regelmatig gepubliceerde strip of cartoon hebben, die veel mensen kunnen bereiken. Naamsbekendheid is al het halve werk. Die probeer ik nu op te bouwen.

Nederland kent natuurlijk ontelbare aspirant-striptekenaars. Wat voor tips kun jij ze meegeven?
Pfff… Door te blijven tekenen – overal. Ook al doe je een opleiding die niet zoveel hiermee te maken heeft: verwerk het erin. Als je er plezier in hebt en je wilt er je vak van maken, geef dan niet op en blijf doorgaan.

Muziek / Album

Meer muziek

recensie: Morifade, 10 Seconds Down en Wiseguy

Er wordt ontzettend veel mooie muziek gemaakt. Niet elk album leent zich voor een lange beschouwing en daarom wordt bij deze splinternieuwe rubriek ingesteld. Hierin is plaats voor alles wat anders niet aan bod zou komen. Kort en bondig, om jullie een snelle indruk te geven of wat er buiten de gulden middenweg nog in de muziekwereld gebeurt. Alweer meer muziek dus.

Morifade – Domi<>nation

[Karmagedon media]

~

De muziek van het Zweedse Morifade laat zich kenmerken als metal uit de oude doos. De plaat doet denken aan de grote bands van de tachtiger jaren zoals Queensryche. Stevige muziek, met toch een warme melodielijn. Een nummer als Panopticon springt eruit door het frisse intro, hetgeen de zware toon van het album een beetje doorbreekt. Dit gebeurt ook in het nummer Erase. Bij beide songs is de opbouw van de nummer erg degelijk, waardoor ook de melodieuze kracht van Morifade goed tot zijn recht komt.
Hierbij kom ik direct bij een nadeel van de muziek van Morifade. De muziek is wel melodieus, maar desondanks vaak eentoning. Als een nummer niet goed wordt uitgerold, en er te snel wordt overgestapt naar ‘vol volume’ moet een nummer wel heel erg goed zijn wil het niet gaan vervelen. Dit lukt de band soms ook wel zoals in Words I Never Speak maar net zo vaak verliest de band hierdoor toch echt mijn interesse.

10 Seconds down – Just swallow

[Eigen beheer]

~

Het Eindhovense 10 Seconds Down geeft met Just Swallow haar debuut een klinkende naam. De band die onder andere met Dog Eat Dog en het inmiddels beroemde Peter Pan Speedrock op het podium stond heeft haar debuut degelijk aangepakt. Een mooie hoes, en een professionele sound: 10 Seconds Down heeft duidelijk de ambitie om verder te komen.
De teksten van 10 Seconds Down zijn vrij puberaal: “Shut up bitch just give me head” uit Head, om er maar eentje uit te pikken. Dit past echter wonderwel goed bij de energieke rock de band maakt. Lekkere energieke hardcore, waarbij zanger de teksten in de microfoon spuugt alsof zijn leven er van afhangt.
Opvallend is eigenlijk dat, in tegenstelling tot veel andere hardcore bands, de muziek van 10 Seconds Down niet echt snel gaat vervelen. Dit kan door de toevoeging van een DJ komen, maar ook doordat de songs zijn goed opgebouwd. Een lekkere hoeveelheid actie en een schijnbaar oneindige energie slepen je elf composities lang door de plaat.

Wiseguy – Burning the Tracks

[Stardumb Records]

~

De uit Rotterdam afkomstige band Wiseguy komt met een debuutplaat vol met energieke rock ’n roll of punkrock, zo je wilt. De plaat heeft, in tegenstelling tot wat je in eerste instantie van de band zou verwachten, een waanzinnige vaart.
Wiseguy bestaat al sinds 1995, maar de bezetting is pas sinds 2000 stabiel. De afgelopen drie jaar heeft de band in veel grote zalen (Nighttown, Vera, 013) gespeeld en ook op dit moment touren ze door de rest van Europa. De muziek van de band klinkt dan ook zeker, en stevig. Wiseguy is duidelijk een band die op het podium echt tot zijn recht komt. Gevaar is echter wel dat de band eentonig gaat worden. Alleen in She Makes The Devil Look Good wordt er duidelijk (grotendeels) voor een andere tempo gekozen dan in de rest van de songs. Dit maakt dat de muziek niet altijd verrassend is en op CD misschien niet het best tot zijn recht komt.

Film / Films

Realistische Dogma-soap

recensie: Open Hearts

Open Hearts (de originele titel luidt “zal altijd van je houden”) is alweer nummer 28 in de reeks van Dogma-films. Voor wie het zich niet meer herinnert: regisseurs Lars von Trier (Dancer in the Dark, Dogville) en Thomas Vinterberg (Festen) richtten in 1995 een manifest op voor een soort ultra-realistische nieuwe cinema, waarin de digitale handcamera en het ontbreken van kunstmatige ingrepen de hoofdrol speelden. Naast bovengenoemde twee films heeft de Deense formule redelijk succesvolle films als Julien Donkey-Boy, The King Is Alive en Mifune opgeleverd, maar de artistieke nieuwwaarde ervan is inmiddels al lang uitgeput. De oprichters hebben er inmiddels ook de brui aangegeven, en er worden simpelweg te veel Dogma-films gemaakt – sinds Open Hearts zijn er alweer vier klaar. Je kunt deze recente toevoeging dan ook beter waarderen voor wat hij eigenlijk is: een in een Dogma-sluier verborgen romantische tragikomedie.

~

Dit is een genre dat tegenwoordig hoogtij viert in Scandinavië. De Deense regisseur Susanne Bier heeft recente kassuccessen als Den eneste ene (The One And Only) en Livet är en schlager (Once In A Lifetime) op haar naam staan, en is daarmee een soort vaandeldrager van dit type films. In Engeland bijvoorbeeld sloegen de scandikomedies zo aan dat men daar alweer een remake van Den eneste ene gedraaid heeft. Open Hearts was bovendien de Deense Oscarinzending van 2002 en oogstte enig succes in Amerika, maar sinds de Dogma-hype voorbij is, doen Deense films het helaas niet meer zo goed in de Nederlandse bioscoop. Open Hearts verscheen begin 2003 gelukkig nog wel, maar verdween ook alweer gauw. Op video en dvd krijgt hij hopelijk een tweede kans, want het is een film die even toegankelijk en grappig als ontroerend is – oprechte en uitstekend gemaakte cinema.

Het verhaal komt regelrecht uit een soapserie: Joachim is net verloofd met Cæcilie als hij verlamd raakt door een auto-ongeluk. Marie, die het ongeluk veroorzaakte, is de echtgenote van Niels, een dokter uit het ziekenhuis waar Joachim terechtkomt. En jawel, Niels en Cæcilie beginnen een affaire die zich aanvankelijk onbewust ontwikkelt, maar steeds intenser wordt en die ze natuurlijk verborgen proberen te houden voor Joachim en Marie. In tegenstelling tot de gemiddelde soap is het verloop van gebeurtenissen uiterst geloofwaardig en zijn alle personages in meer of mindere sympathiek en menselijk. Een tragikomedie blijft het wel, want wat er gebeurt is voor alle betrokkenen dramatisch. Regisseur Bier laat dat graag zien in uiterst pijnlijke scènes van confrontatie, die voor een overtuigende balans zorgen tussen wat hilarisch en tragisch is. De hoofdpersonen hebben het moeilijk, en de kijker voelt met hen mee, maar kan er intussen soms wel om lachen. Dat het zodoende geen al te zware kost wordt maar ook geen gemakkelijke komedie, komt door het solide script (door de regisseur en een Dogma-scribent), dat zijn eigen soap-basis weet te ontstijgen, maar het is vooral te danken aan de professionele acteurs.

Marie wordt gespeeld door Paprika Steen (uit Festen, Dancer In The Dark en Mifune). Zij vertolkte een jaar eerder ook al de rol van gestresste huisvrouw met overspelige echtgenoot in het Deense Okay – alweer een uitstekende tragikomedie – maar ze doet dat zo overtuigend en natuurlijk dat zulke typecasting niet stoort. Nikolaj Lie Kaas speelde nog een van Lars von Triers idioten, en onlangs de sufferd in het gewelddadige prul Old Men In New Cars (ook te huur). Hij komt hier net zo goed uit de verf als verbitterde bullebak Joachim, die uit zelfhaat zijn verzorgster het leven zuur maakt maar stiekem toch heel veel van zijn verloofde houdt. Mads Mikkelsen (uit Den eneste ene, Pusher en het hier net uitgebrachte epos I am Dina) is ook overtuigend als goedwillende echtgenoot die heimelijk verliefd wordt en daar niet mee overweg kan.

Een knap gemaakt film met prima acteerprestaties dus: Open Hearts is het resultaat van een vruchtbare samenwerking van talent uit de Dogma-hoek en uit commerciëlere regionen. Het is een film waar er in Denemarken meer dan genoeg van gemaakt worden, en waar we er in Nederland ook wel meer van willen zien.

Muziek / Album

Neerlands enige echte symfonist

recensie: Friedrich Gernsheim - Symphonies Nos. 1-4

Nederland is wat betreft klassieke muziek een wat merkwaardig land. Bekend vanwege uitstekende orkesten en solisten, maar met componisten wilde het nooit zo lukken. We zijn ooit goed begonnen met Sweelinck, die in zijn tijd (de zestiende eeuw) met de grote jongens meedeed, maar sindsdien hebben we, zo hoor je steeds, nooit meer een componist van behoorlijk kaliber gehad. Nou ja, dan was er Alphons Diepenbrock, maar veel van diens werk is van een monumentale pretentieuzigheid die je doet verlangen naar een Mahlersymfonie. Ik bedoel maar.

Maar al dat geweeklaag blijkt dus onzin te zijn. Het is alleen dat de beste negentiende-eeuwse symfonist die we hebben gehad er erg goed in slaagde om zijn oeuvre stil te houden. En o ja, hij was van geboorte een Duitser. Denk niet dat we jaarlijks festivals hebben om het werk van Friedrich Gernsheim uit te voeren. Op conservatoria wordt er niet over hem gepraat, kamerensembles hebben zijn strijkkwartetten niet op het programma en de Nederlandse orkesten hebben de laatste decennia geen noot van zijn symfonieën meer gespeeld.

Overschaduwd

Het noodlot wilde namelijk dat Friedrich Gernsheim een vriend was van iemand die nogal een deuk maakte in de muzikale scene rond 1880, ene Johannes Brahms. Die Brahms schreef net zoals vriend Friedrich vier symfonieën, die een tijdlang werden bejubeld als het beste dat in het genre was geproduceerd. Brahms’ vermogen de aandacht op zich te richten was dusdanig, dat Gernsheim helemaal in de vergetelheid raakte. En het feit dat hij joods was hielp waarschijnlijk een tijdlang ook niet erg.

Bescheidenheid

Van 1874 tot 1890 werkte Gernsheim als muzikaal directeur in Rotterdam, waar hij, wellicht tegen beter weten in, zich inzette voor de muziek van zijn vriend Brahms. Gernsheim schreef er drie van zijn eigen symfonieën die duidelijk uit hetzelfde vaatje tappen. Dat wil niet zeggen dat Gernsheim een Brahms-kopie is; veeleer gingen beide mannen uit van dezelfde ideeën over hoe je een orkeststuk in elkaar zet, maar waar Brahms vanaf het begin werd neergezet als een grootheid (niet in de laatste plaats door zichzelf), ging Friedrich ten onder aan zijn eigen bescheidenheid en zijn woonplaats – Rotterdam was toen en nu niet echt het centrum van de muzikale wereld.

Afgestoft

Het inmiddels in BMG opgegane label Arte Nova besloot om Gernsheims vergetelheid te doorbreken. Nu is het met onbekend repertoire altijd uitkijken – liever heb ik dat er nog een tijdje gewacht wordt met het weer opvissen van een stuk dan dat het door een vijfderangs orkest en een zaterdagmiddagdirigent op de CD wordt gesmeten. Gelukkig is dat hier niet gebeurd. De Staatsphilharmonie Rheinland-Pfalz is één van die relatief onbekende maar voortreffelijke Duitse orkesten die je zo vaak positief kunnen verrassen, en hoewel dirigent Siegfried Köhler ook niet tot de grote beroemdheden hoort, is zijn ervaring dusdanig dat het doorslaggevend is geweest in het maken van deze uitzonderlijk goede opname.

C-orkest

Want Gernsheim wordt geen onrecht gedaan. Het samenspel van het orkest is niet alleen vlekkeloos, je merkt aan alles dat de musici zich bewust waren van de noodzaak om dit goed te doen. Tempi, hoewel lang niet altijd eenvoudig, leveren nergens problemen op en ook de delen met grote contrasten klinken niet geforceerd. Dit is een opname die weer eens bewijst dat we de tijd met A- en B-categorie-orkesten al een tijdlang achter ons gelaten hebben (er is natuurlijk nog wel een C-categorie, maar dat is weer een heel ander verhaal).

De kroon stelen

De beste momenten laten dezelfde lyrische melodieusheid horen die ook Brahms zo kenmerkt – Gernsheims melodieën zijn alleen beter. Want niet alleen steekt Gernsheim Brahms naar de kroon, hij steelt die af en toe zelfs van hem. Ik schat alle symfonieën hoger in dan Brahms’ derde, en Gernsheims tweede steekt eigenlijk boven het hele symfonische oeuvre van Brahms uit. En daarmee is het eigenlijk de beste in Nederland gecomponeerde symfonie. Luister vooral eens naar de prachtige klarinetpartij in het derde deel (‘notturno’).

Verbijsterend

Het resultaat is een bij vlagen verbijsterende ervaring – over de kwalitiet van deze muziek vooral en over het besef dat het zo lang op de plank heeft kunnen liggen. Dank aan Arte Nova dat het stilzwijgen voorbij is – wellicht een idee voor een Nederlands ensemble om deze stukken en Gernsheims andere werken een kans te gunnen. Ze zijn het waard, en al helemaal voor deze prijs.

Film / Films

2400 kilometer dwars door Australië

recensie: Rabbit-Proof Fence

Stel je eens voor: je gaat vandaag naar je school of werk, veertig kilometer verderop, en je moet lopen… Veertig kilometer! Dat is ver, of niet? In 1931 liepen drie aboriginalmeisjes 2400 kilometer dwars door Australië terug naar huis. Ze waren toen acht, elf en veertien jaar oud. Hun verhaal is nu verfilmd onder de titel Rabbit-Proof Fence.

Australië, 1931. De blanke autoriteiten hebben een missie, namelijk het ‘wegfokken’ van de inheemse bevolking van Australië, de aboriginals. Onder leiding van A.O. Neville (Kenneth Branagh) worden kinderen van aboriginalmoeders en blanke vaders – of andersom – in zogenaamde heropvoedingskampen geplaatst. Zo ook Molly, Daisy en hun nichtje Grace. De meisjes vinden het er verschrikkelijk en het is de veertienjarige Molly die uiteindelijk beslist dat het zo wel genoeg is: ze gaan naar huis, al moeten ze lopen. Met de autoriteiten en de aboriginalspeurder ‘Tracker’ op hun hielen beginnen de meisjes aan een tocht van ruim 2400 kilometer dwars door het barre landschap van Australië. Hun enige houvast is het ‘rabbit-proof fence’, een hek bedoeld om de Australische konijnen in toom te houden. Bedenk hierbij dat dit alles gebaseerd is op een waargebeurd verhaal, en je hebt een sterk en indrukwekkend plot.

Indrukwekkend

Voor de mensen die zich afvragen of een film over drie meisjes die dwars door Australië naar huis lopen niet verschrikkelijk saai is: het antwoord is nee. Rabbit-Proof Fence is een indrukwekkende film. En dat is vooral te danken aan de acteerprestaties van de cast. Naast Kenneth Branagh als de arrogante Mr. Neville (of zoals de meisjes hem noemen, Mr. Devil) zien we de jonge Everlyn Sampi in haar eerste filmrol als de moedige Molly. Zonder veel woorden lukt het haar toch veel te zeggen en dat werkt erg goed. Na een half uur vraag je je te sterk af hoe het de meisjes zal vergaan en leef je zo met Molly en de andere meisjes mee dat je wel zult moeten blijven kijken.

Racistische leuzen

Rabbit-Proof Fence behandelt één van de zwartste pagina’s uit de Australische geschiedenis, maar doet dit op een heel sobere en persoonlijke manier. De film draait echt om het lot van de meisjes en dus niet om het moraal. Racisme speelt zeker een grote rol, maar het knappe aan Rabbit-Proof Fence is dat het thema altijd subtiel op de achtergrond blijft. Je zult de arrogante Mr. Neville dus nooit racistische leuzen horen schreeuwen aan het adres van aboriginals, maar in zijn manier van doen en zijn uitspraken komt duidelijk naar voren hoe de blanke Australische overheid er in die tijd over dacht. En dat is vaak moeilijk te geloven anno 2004.

Soundtrack

Grote ster van Rabbit-Proof Fence is zonder twijfel de muziek. Zanger/componist Peter Gabriel maakte geen gebruik van grootschalige orkesten of andere toeters en bellen, maar kwam met een sobere maar veelzeggende soundtrack geïnspireerd door originele aboriginalmuziek. De muziek sluit naadloos aan bij de beelden en weet de film een heel eigen sfeer te geven.

Film met een hart

Regisseur Philip Noyce (Patriot Games, The Bone Collector) is er met Rabbit-Proof Fence in geslaagd een ontroerende film te maken die op geen enkel moment sentimenteel wordt. Zowel film als soundtrack werd al overladen met prijzen, wat mij betreft zeker terecht. Want door de goede cast, het indrukwekkende verhaal en de prachtige muziek is Rabbit-Proof Fence uiteindelijk een film geworden met een hart.

Muziek / Album

Nederlandse ontdekkingsreis

recensie: Silent Minority Sampler

In een tijd waarin mensen geloven dat het slecht gaat met de economie, wordt er uit angst minder geïnvesteerd. Kruideniers moeten hun handel door de prijzenoorlog opgeven, bouwbedrijven gaan op de fles, terwijl de Rotterdamse haven een overslag heeft die een piek in de boeken veroorzaakt. Er wordt voorzichtiger met geld omgesprongen. Platenmaatschappijen gaan voor zekerheid en stoppen minder geld in nieuw talent. Bandjes moeten meer in huis hebben en zich beter profileren om getekend te worden. Het label dat ze misschien daarbij kan helpen is het Groningse Silent Minority Records. Zij laten met hun sampler de grotere platenmaatschappijen zien wat er in eigen land te halen valt.

Het concept is niet nieuw en wordt vanuit meerdere hoeken in Nederland aangeboden: de sampler waarop allerlei bandjes zijn te horen, die nog te ontdekken zijn voor de grotere platenbonzen. Kijk bijvoorbeeld maar eens naar de sampler van Stacey Records, de sampler van het Groningse Groverpop en de cd College Radio, het unsigned-project van het Nationaal Pop Instituut. Maar de Silent Minority Sampler van dit jonge Groningse label verdient aandacht, van pers en de muziekindustrie. Want hij is zeer de moeite waard om van het begin tot het einde te beluisteren.

Weggestopt

Er staan negentien bands op het plaatje, waar in één woord de beste omschrijving aan kan worden gegeven: diversiteit. Van Rock via subtiele dans naar postrock. Stevig, fijnzinnig, mooi, ingetogen, catchy en lekker. Het zijn geen overdreven superlatieven. Er zijn wat grotere namen als Coparck, Stuurbaard Bakkebaard en Whipster aan toegevoegd om de aandacht op het plaatje te vestigen. Ook zonder deze jongens moet iedereen toegeven dat het meer dan de moeite waard is. Een aantal namen stonden bijvoorbeeld al op de afgelopen editie van Noorderslag, zij het wat weggestopt in de veel te benauwde kelder van de Oosterpoort.

Divers

De cd explodeert meteen met Propeller, de nog steeds stilgehouden belofte uit Groningen. Het rockt nog even door met het Amsterdamse Blues Brother Castro, richting het op dit moment doorbrekende Lawn. Het Waitsy en Beefheart-achtige Pondertone geeft een interessante twist aan de cd. Oxol brengt met Forget de rust terug met het meest ingetogen nummer van de sampler. Benzine weet met Satisfy Me zich te nestelen in je hoofd, zonder dat je het er uit kunt, laat staan wilt krijgen. Audiotransparent geeft ook op deze plaat aan dat ze heel veel in hun mars hebben. Skip the Rush weet met wat ingrediënten van Tool de spanning nog een beetje uit te bouwen. Het Kinks-achtige LPG klinkt heerlijk rommelig en smaakt naar meer. De plaat wordt magistraal afgesloten door We vs. Death, met misschien wel het mooiste nummer van de sampler.

Trots

Een cd als deze moet de Nederlandse muziekbizz met beide handen aangrijpen. Dit is het beste wat Nederland op dit moment aan talent te bieden heeft. Dit zijn bands waar Nederland trots op mag zijn. Ze zijn de komende zomer terug te vinden op de Nederlandse festivals, want ze kunnen niet meer genegeerd worden. En geld stoppen in iets wat goed is, is nooit een slechte investering.

Showcase

Woensdag 21 januari is er een showcase van Silent Minority Records in Paradiso, Amsterdam, waarbij het label zich gaat presenteren aan het grote publiek met negen bands die allemaal op de sampler staan.

8WEEKLY

Can’t Let Maggie Go

Artikel: Kijk ons eens: Single Luck

.

Gehuild heb ik. Een tijdje terug gaf ik Jan Auke de opdracht om voor deze column te kijken naar het geweldige leuke filmprogramma Film 2004 met Jonathan Ross. Jan Auke was duidelijk een andere mening over het programma toegedaan, hij vond er niet zoveel aan. Fair enough, iedereen zijn smaak zou je denken. Tot ik het volgende regeltjes las: “Prachtige Britse humor is mij volledig ontgaan. Wellicht komt dat door mijn gebrekkige Engels, maar het kan ook komen doordat Britse humor tegenwoordig wel erg voorspelbaar is. Liefhebbers weten dat je voor echte humor tegenwoordig in – jawel – de Verenigde Staten moet zijn.”. Volgens mij is het idee van Britse humor vaak het voorspelbare tot humor promoveren, dat maakt de Britten juist de meesters van het understatement. Het allerergste van zijn stukje was dat hij min of meer beweerde dat Amerikanen leuker zouden zijn dan Engelsen!

The Honeybus

~

Nadat mijn tranen gedroogd waren besloot ik me te wijden aan de opdracht van Jan Auke, het kijken naar Single Luck, een programma over ‘one hit wonder’-bandjes. In deze aflevering stond het bandje The Honeybus centraal, bekend van hun ene hitje Can’t Let Maggie Go. Dit soort programma’s zit doorgaans weinig spectaculair in elkaar. Je ziet een paar oude mannetjes herinneringen ophalen over vroeger tijden, en hoort hoe ze hun ene hit in elkaar hebben gezet. Aanvankelijk vond ik Single Luck dan ook een beetje saai.

Profiteren

Maar na een kwartiertje kijken merkte ik dat ik het ondanks alle saaiheid en voorspelbaarheid prettig vond om naar Single Luck te kijken. Het is tragisch en verpozend tegelijk om te zien hoe de leden van The Honeybus probeerden gevolg te geven aan hun succes, of beter: hoe één van de leden eventueel toekomstig succes razendsnel wist kort te wieken. Zanger Dello besloot dat een carrière als popmuzikant niks voor hem was, en had al helemaal geen zin in touren. De goede man stapte uit de band. The Honeybus probeerde het nog wel met een andere zanger, maar zonder de touch van Dello ging de band als een nachtkaars uit. Vervolgens analyseren de ex-leden hoe het allemaal zo heeft kunnen lopen. Eigenlijk komt het allemaal op hetzelfde neer: The Honeybus was gewoon niet geschikt voor sterrenroem, en zonder drijvende kracht Dello was de magie uit de band verdwenen. Dello scoorde overigens flink wat royalty’s met zijn ene hitje, terwijl de andere leden er maar karig vanaf kwamen. In het programma geeft hij meermaals aan behoorlijk te hebben verdiend aan het nummer. Door zijn ’take the money and run’-actie vind ik toch dat hij een beetje heeft lopen profiteren van zijn ex-collega’s.

Mijn eendagsvlieg

En dan was er nog de tweede subopdracht die Jan Auke me had opgedragen: “Wat is je favoriete muzikale eendagsvlieg?” Na eens flink te hebben nagedacht kom ik op twee songs uit. Nada Surf met Popular en Fastball met The Way. Beide bands bestaan al een tijdje, en dus is het misschien niet fair om ze eendagsvliegen te noemen, maar dit zijn hun enige hits die bij het grote publiek enigszins bekend zijn.

Volgens hem

En dan nu een nieuwe opdracht. Waar zullen we Jan Auke eens naar laten kijken? Ineens heb ik het. Ik kijk al maanden bijna elke werkdag naar RTL Boulevard, maar daarna volgt zo af en toe het programma Volgens hem, volgens haar. Hierin zien we de relatieperikelen van een stereotiep man-vrouw koppel. Ik snap niet waarom RTL4 überhaupt geld steekt in deze serie, want zoiets flauws heb ik nog niet eerder gezien. Ik verwacht van Jan Auke dan ook een scherpe analyse van deze serie, met als subopdracht de vraag of hij zich kan herkennen in enkele van de situaties in Volgens hem, volgens haar.

Volgens hem, volgens haar: RTL 4, woensdag 19:15

Muziek / Album

Meer lekkers uit Spanje

recensie: Lansbury klinkt niet Spaans, maar is het wel

‘Naast motorsportland is Spanje ook een groot golfland’, waren eens de woorden van een verslaggever van Eurosport. Daar kan aan worden toegevoegd dat het land nu ook een sterk popland aan het worden is. Ondanks de magere vertegenwoordiging op het afgelopen Eurosonic-festival, moet toch met dit land gerekend worden. Misschien krijgt Spanje volgend jaar, zoals Hongarije het dit jaar heeft gekregen, de promotie om daadwerkelijk potten te kunnen gaan breken in de harde muziekbizz. Want ze verdienen het.

Derde divisieclub

De naam doet vermoeden dat het om een stadion van een Engelse derde divisieclub gaat. ‘Met modder en gras aan de benen lopen de spelers van beide teams het veld af. De supporters van beide teams verlaten stil en met gebogen hoofden Lansbury, de plek waar afgelopen middag slaapverwekkend voetbal werd gespeeld’. De werkelijkheid is anders. De band Lansbury komt namelijk uit Noord Spanje, uit Gijon om precies te zijn. Maar ondanks dit gegeven, klinken deze Asturianen behoorlijk Aerikaans. En verre van slaapverwekkend.

Lansbury laat op That Creepy Hope on Love horen dat het weinig moeite hoeft te doen om boeiende composities aan de man te brengen. Het pakt je vanaf het begin op en voert je mee naar het einde, zo’n vijfenvijftig minuten verder. Schitterend is het nummer A Lucious Moment (Summertime on the Moon Lowlife) vanwege het rijk gearrangeerde geluid dat het nummer in zich draagt. Verder springt het nummer Dragon er uit. Op deze song geeft een vrouwenstem, met een niet storend Spaans accent, de sound van Lansbury nog meer cachet. Murder She Wrote is misschien wel het meest afwijkende nummer van de plaat. Het slingert zich instrumentaal een weg naar het einde, zonder deze luisteraar één keer te verliezen. Een duidelijk ‘puntje van je stoel’-moment.

Spanning

Lansbury is het best te betitelen als Slowcore en het is koren op de molen voor fans van Low, Windsor for the Derby en Godspeed. Verder huist in Lansbury de spanning die de muziek van Madrugada de moeite waard maakt. Maar misschien is de meest rake vergelijking: Tindersticks. Wat deze band al albums lang groot maakt, doet Lansbury op That Creepy Hope on Love in één keer. Zonder dat het een slap aftreksel van deze Engelse band wordt.

Tijdens het afgelopen Eurosonic-festival speelde de voorman van Lansbury, Javier Otero, live in the Livingroom, een optreden in een huiskamer dat eigenlijk buiten het gebeuren van de beide festivalavonden plaatsvond. Jammer is dat, want het had niet misstaan in de bovenzaal van het Grand Theatre. Waarschijnlijk zouden, vanwege de goede akoestiek van de bovenzaal, de composities van Javier Otero, of liever gezegd Lansbury, heel goed tot hun recht gekomen zijn. Gelukkig is de plaat er, al is dat misschien een schrale troost.

Film / Films

Verliefde outcasts in een conformistisch Zuid-Korea

recensie: Oasis

In Oasis van de Zuid-Koreaanse scriptschrijver annex regisseur Chang-dong Lee, bloeit tussen twee verstotelingen een door de maatschappij onwenselijke en onbegrepen liefde op. Oasis is een rustig vormgegeven film met een sterk script geworden die in Zuid-Korea zo’n twee miljoen meerderjarige bezoekers wist te trekken, waarna ook de universele zeggingskracht van de film bleek uit het internationale succes: de film won onder meer in 2002 de vermaarde FIPRESCI award op het filmfestival van Venetië. Zelden waren in een film liefde en maatschappij op zo originele wijze met elkaar verweven.

~

Het was hartje zomer toen Jong-du (Kyung-gu Sol), het zwarte schaap van de familie Hong, namens zijn maatschappelijk meer kansrijke broer de gevangenis inging. Twee en een half jaar later sloft hij slechts gekleed in een shirt met korte mouwen als een neus ophalende “junk” door winters Seoul. Door eetpiraterij komt hij weer op het politiebureau terecht, waar hij uiteindelijk door zijn broer wordt opgehaald. Zijn familie is niet bepaald verheugd hem weer te zien en wijzen meteen op zijn onaangepaste gedrag. Hij zou zich niet langer als een kind moeten gedragen, zich moeten aanpassen aan de samenleving, zegt zijn oudste broer hem.

Geloofwaardige liefde

Wanneer hij met een fruitmand een bezoek brengt aan de nabestaanden van de door zijn broer doodgereden straatveger, ontmoet hij de spastische en door haar ouders verwaarloosde Gong-ju (zeer geloofwaardig gespeeld door So-ri Moon). Ondanks zijn geestelijke en haar lichamelijke tekortkomingen groeit een geloofwaardige liefde tussen de twee op. Jong-du is de eerste persoon die Gong-ju (Koreaans voor “prinses”) als vrouw en als persoon weet te waarderen. Hij wast haar kleren en haren en praat met haar over lievelingsdingen. Samen scheppen ze een exotische magisch-realistische fantasiewereld waarbinnen zij onvoorwaardelijk samen zijn. Onverschillig over wat anderen daarvan vinden gaat hij met haar de stad in, danst hij met haar in de file en missen ze samen de metro..

Niet echt

In een van de beste scènes uit Oasis raast Jong-du ’s avonds met zijn restaurantbrommertje joelend achter een rijdende filmset aan, waarop twee in een glimmende bolide gezeten chique geklede soapy tortelduifjes het al autorijdend over de Liefde hebben. “Maar dat is helemaal niet echt”, roept hij de filmmakers toe. Deze schreeuwen terug dat hij uit het beeld moet verdwijnen. Wanneer Jong-du vervolgens de macht over het stuurt verliest en keihard crasht, schrikt de regisseur wel even maar hij laat de truck onverstoorbaar verder rijden – tijd is geld. Andere chauffeurs slalommen al toeterend om hem heen zonder acht op hem te slaan. Zo ook mag Gong-ju later in de film niet op de familiefoto.

Huisje-boompje-beestje

Individuen als Jong-du en Gong-ju passen letterlijk en figuurlijk niet in het plaatje van de hardwerkende trouwe gezonde Zuid-Koreaan(se) die het credo huisje-boompje-beestje levenslang in ere blijft houden zonder af te (durven) wijken. Regisseur Chang-dong Lee maakt juist het leven van outcasts tot de kern van de film, om zo iets te zeggen over deze zo sterk naar conformisme neigende Zuid-Koreaanse (maar ook niet-Zuid-Koreaanse!) maatschappij.

Chang-dong Lee

Regisseur Chang-dong Lee (1954) heeft in zijn leven al verscheidene rollen in de maatschappij vervuld: voordat hij zich ging toeleggen op het maken van films was hij leraar op een middelbare school en schreef hij romans en scripts. Zijn eerste script dat werd verfilmd was het in 1993 uitgebrachte To the Starry Island (Keu some gago sipta). Daarna besloot hij zijn eigen scripts te gaan regisseren: zijn eerste film Green Fish (1997) won verscheidene filmprijzen in eigen land. Met zijn tweede film, Peppermint Candy (Bakha Satang), brak hij in 2000 internationaal door, onder meer vanwege de vertoning van zijn film op het filmfestival van Cannes. Na Oasis te hebben voltooid nam zijn carrière een verrassende wending: hij werd beëdigd tot minister van cultuur in de regering van Roh Moo-Hyun (het Zuid-Koreaanse Ministerie van Cultuur en Toerisme).

Hopelijk kunnen we in de toekomst nog meer hoogstaand cinemagenot verwachten van deze scriptschrijver-regisseur, die met het kritische, betoverende en sterk geacteerde Oasis wederom heeft bewezen tot de top van de (Koreaanse) cinema te behoren.