Kunst / Achtergrond
special: De verbouwing van het Rijksmuseum

Oude kunst in een nieuw jasje

Het Rijksmuseum behoort wereldwijd tot de top tien musea. Het is vooral beroemd om zijn collectie schilderkunst uit de Gouden Eeuw en is met bijna één miljoen voorwerpen het grootste museum voor kunst en geschiedenis in Nederland. Het bekendste collectie-onderdeel van het Rijksmuseum is de Nederlandse schilderkunst uit de 17de eeuw, met 20 Rembrandts en veel andere topstukken zoals van Johannes Vermeer, Frans Hals en Jan Steen. Het was een publiek geheim dat het museum toe was aan vernieuwing en daarom vindt op dit moment een verbouwing plaats. In 2008 moet het nieuwe museum klaar zijn en functioneren naar de wensen van de moderne 21ste-eeuwse bezoeker.

~

Het Rijksmuseum begon in 1800 als Nationale Kunstgalerij. Het was toen gevestigd in Huis ten Bosch in Den Haag. In 1808 verhuisde het museum op bevel van Napoleon naar de nieuwe hoofdstad Amsterdam, waar het zich vestigde in het Paleis op de Dam. Na het aantreden van koning Willem I kwamen de schilderijen samen met de nationale prentencollectie in het Trippenhuis aan de Kloveniersburgwal terecht en gingen de overige voorwerpen terug naar Den Haag. In 1876 had de architect, Pierre Cuypers, voor het Rijksmuseum een ontwerp in historische stijl gemaakt; een mengeling van gotiek en Renaissance. De kritiek was niet van de lucht: men beschouwde het gebouw als te middeleeuws en te weinig écht Nederlands. Veel Amsterdammers vonden het eerder een kathedraal dan een museum. Ook het interieur kreeg kritiek die met name was gericht op de rijke wanddecoratie. In de 20ste eeuw werd daarom alles witgeschilderd. Omdat de collecties voortdurend groeien en museale inzichten doorlopend veranderen, is in de loop van de tijd behoorlijk wat aan het Rijksmuseumgebouw gesleuteld. Zo werden tussen 1904 en 1916 aan de zuid-westzijde zalen aangebouwd, de huidige Philipsvleugel. In 1927 werd het Museum opgesplitst in de afdelingen Vaderlandse Geschiedenis en Beeldhouwkunst & Kunstnijverheid. Na 1945 werden zij in aparte delen van het gebouw ondergebracht.

Het nieuwe Rijksmuseum

~

Het kabinet en het Rijksmuseum zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het bijeenbrengen van een totaalbedrag van 272 miljoen euro, wat geheel gedekt wordt binnen het voor Het Nieuwe Rijksmuseum vastgestelde financiële kader. De verbouwing van het Rijksmuseum behoort dan ook tot één van de meest ingrijpende ondernemingen in zijn bestaan. Het is een renovatie die om tal van redenen noodzakelijk was: door vele kleine verbouwingen was het museum als het ware dichtgeslibd; het was een doolhof geworden en voldeed op tal van punten niet meer aan de veiligheidseisen. Bezoekersonderzoek wees uit dat nieuwe facilitaire voorzieningen meer dan gewenst zijn. Ook inhoudelijk bleek er nogal wat te wensen over. Het museum toonde schitterende collecties, maar het was niet altijd gemakkelijk te begrijpen welk verhaal er schuilging achter al dat schoons. Daarom wordt de collectie na de heropening grotendeels geïntegreerd opgesteld: kunst en geschiedenis vertellen samen het verhaal van de culturele ontwikkeling van Nederland.

Aantrekkelijk voor een breed publiek

~

De Spaanse architecten Antonio Cruz en Antonio Ortiz van architectenbureau Cruz y Ortiz zijn verantwoordelijk voor het ontwerp van het nieuwe museum. Cruz en Ortiz hebben in de loop van hun carrière ervaring opgedaan met de verbouwing van oude gebouwen. Hun toevoegingen zijn altijd duidelijk herkenbaar maar steken niet af; ze zijn ingetogen maar aanwezig. Met hun voorstel voor het Nieuwe Rijksmuseum willen ze de fouten die in de loop van de jaren zijn ontstaan verwijderen. Dit betekent dat ze veel waarde toekennen aan de routing en oriëntatie. Al hun voorgestelde ingrepen zijn hiertoe te herleiden. Belangrijk in hun ontwerp is het terugbrengen van licht, lucht en architectonische helderheid in het gebouw om zo tegemoet te komen aan de wensen van de moderne mens die weliswaar de pracht van het verleden komt bewonderen maar geen genoegen neemt met ouderwetse voorzieningen. Tevens dienden zij de helderheid van het oorspronkelijke ontwerp van architect Cuypers terug te brengen, de zichtbaarheid van de collecties te vergroten en het museum aantrekkelijk te maken voor een breed publiek. Op allerlei terreinen zal het gebouw gemoderniseerd worden, terwijl het tegelijkertijd van binnen weer meer het gebouw van Cuypers wordt. Schilderkunst, kunstnijverheid en geschiedenis zullen niet meer in aparte delen van het gebouw te zien zijn, maar zullen in één chronologisch circuit gezamenlijk een verhaal over de Nederlandse kunst en geschiedenis tonen. Ook zal een deel van Cuypers’ decoraties in ere worden hersteld. Door proefboringen en het wegkrabben van de witte stuclaag worden de oude schilderingen weer zichtbaar. Dit alles onder het motto ‘Verder met Cuypers’.

Nieuwe elementen

Onderdeel van de verbouwing wordt een ondergronds plein dat zich links en rechts van de onderdoorgang uitstrekt. Behalve dit plein voegen de architecten aan het ontwerp een Aziatisch paviljoen en een studiecentrum toe. Met de bouw van een Aziatisch paviljoen krijgt de Aziatische collectie van het Rijksmuseum een eigen modern gebouw, opgetrokken uit kalksteen en glas. In het studiecentrum kan de bibliotheek van het Rijksmuseum gehuisvest worden. Ook het Rijksprentenkabinet verhuist naar dit studiecentrum.

Tijdens de verbouwing is het museum gedeeltelijk open voor publiek. Het Rijksmuseum streeft ernaar de vaste collectie te blijven tonen aan een zo groot mogelijk publiek.

Film / Films

Naar verstoppertjesspel laat opgebouwde spanning wegebben

recensie: Hide and Seek

Wie de trailer van Hide and Seek heeft gezien, zou wel eens hele andere verwachtingen kunnen hebben van deze film. De voorstukjes bezorgen je een onprettig gevoel en lijken te hinten naar een horrorfilm. Niets is minder waar. Hide and Seek valt vooral onder het kopje thriller met een vleugje drama en psychologie. Gore details zijn niet te zien en enorme schrikmomenten waarbij je per ongeluk je popcorn over je voorbuurman heen gooit, zijn er ook niet echt. Toch is dit een erg spannende film die je een lange tijd genadeloos meesleept in het verstoppertjesspel.

De film begint met een korte inleiding. We maken kennis met een gezin. Eerst ziet het er vredig uit, totdat de moeder in de badkuip wordt gevonden, dood. Haar dochter Emily raakt in shock en haar vader besluit dat het beter is om te verhuizen naar het platteland. Daar krijgt Emily een nieuw vriendje, Charlie. En dan begint de ellende. Als kijker wil je kennis maken met die Charlie. Wie is hij?

Bambi-ogen

~

De makers van deze film weten de spanning heel goed en langzaam op te bouwen. Door er eerst een dramatisch randje aan te geven, ga je al snel mee in het zielige verhaal over die vader en dochter zonder moeder. Als er vreemde dingen in het nieuwe huis gebeuren en dochter Emily, gespeeld door Dakota Fanning, met haar grote Bambi-ogen erbij staat te kijken, bekruipt je een vreemd gevoel. Emily geeft steeds de schuld aan Charlie, die uiteraard pas later in de film wordt onthuld.

Onderhuidse spanning

Het camerawerk is fantastisch. Op precies de goede momenten wordt er ingezoomd op het onschuldige en angstige gezichtje van Emily. En uitgezoomd wordt er steeds als je denkt dat Charlie in de buurt is. Door zo met die camera te spelen, wordt er al een bepaalde onderhuidse spanning gecreëerd.

Plotwisseling

Helaas wordt dat doorbroken als duidelijk wordt wie dat vriendje is, nadat je eerst al een aantal mogelijke kandidaten in je schoot geworpen krijgt. De bedenkers hebben zich volledig uitgeleefd in de plotwisseling. Aan de ene kant is de twist wel aardig bedacht, maar de uitwerking is slordig en de zorgvuldig opgebouwde spanning ebt weg. Regisseur John Polson is hierin volledig doorgeslagen en maakt er in plaats van een thriller, ineens een woeste achtervolging van. Je zit de film nog wel met gemak uit, omdat het blijft boeien, maar het verdient geen schoonheidsprijs.

Haar blikken

~

Heldin van deze film is de 11-jarige Dakota Fanning (Man on Fire, I am Sam). Net als Haley Joel Osment in The Sixth Sense, weet ook dit kind weer als een tierelier te scoren. Je krijgt kippenvel van haar blikken, je krijgt medelijden met haar en tegelijk ben je bang voor dit kind. Robert DeNiro die ook niet slecht speelt, maar een zwakke rol heeft gekregen, wordt toch wel naar de achtergrond geplaatst. Alle aandacht gaat uit, en terecht, naar Fanning. Aardig is de bijrol voor Famke Janssen, maar niet meer dan dat.

Beter wachten

Van Hide and Seek moet je zeker niet al te hoge verwachtingen hebben. Als je echt wilt griezelen en schrikken kan je waarschijnlijk beter wachten op The Ring 2. En als je wel van dit soort psychologische en dramatische thrillers houdt, dan loop je kans teleurgesteld te worden door de ontknoping. Toch zorgen de lichtpuntjes in deze film, dat je Hide and Seek niet zomaar voorbij moet lopen. Al was het alleen maar om Fanning een heel nare versie van verstoppertje te zien spelen.

Muziek / Achtergrond
special: Dutch Ska Festival 2005

Ska, ska en nog eens ska!

.

~

Ook waren er een aantal redelijk onbekende ska-bands te bewonderen. De echte fans konden zich arm kopen bij de grote hoeveelheid merchandise-stands en boven in de Melkweg was het goed bijkomen in de bioscoopzaal waar verschillende ska-films vertoond werden.

Dress-code

~

Dat ska in Nederland enorm populair is, blijkt hier heel duidelijk. Het festival is totaal uitverkocht. Het begint al in de namiddag, want er komen vanavond maar liefst elf bands. Als de mensen binnenstromen en hun jassen uitdoen is het leuk om op te merken dat bij ska een duidelijke dresscode hoort. Veel jongens dragen een pantalon met bretels, een wit overhemd en een das losjes geknoopt. Simpel jasje erover, een Frank Sinatrahoedje op de bol en je bent helemaal ska. Veel mensen dragen er ook nog een soort ski-zonnebril bij, al is dat in de donkere Melkweg uitermate onhandig. Ska is kennelijk ook populair bij de punkjeugd, want die is vanavond goed vertegenwoordigd. Maar bij iedereen zie je het symbolische finishvlagmotief terug: de zwartwitte blokjes prijken op dassen, schoenen, rokjes, buttons, sokken en wat al niet meer.

Bij de eerste band van vanavond zit de oude zaal al bomvol. De Regulators hebben er duidelijk heel veel zin in, maar daarvoor is het dan ook een ska-band. Hun voorman Rick Blansjaar is geschminkt als een soort pierrot, om een wat vergezochte connectie met het finishvlagmotief op te roepen. Ze doen veel covers van bestaande ska-nummers. De Regulators lijkt bij de eerste indruk op een standaard ska-formatie: een basisband in de vorm van drums, vocalen, bas, gitaar en toetsen. Voeg daar drie toeters aan toe in de vorm van een saxofoon, trombone en trompet en je kunt ska-muziek gaan maken. Maar de Regulators hebben een geheim wapen: een aparte harmonicaspeler, Bas Schimscheimer. Leuk geprobeerd, maar echt een knalband is het niet, al is het alleen maar vanwege hun buurthuisbenadering van hun publiek: “Wat zijn jullie met z’n velen!”

Jeugdige energie

~

Heel andere koek krijgen we bij de Skabadivers. Nu begrijp ik ook de komst van alle punktieners in de zaal. Het is een hele jonge band en hun punky ska is duidelijk bedoeld voor jong volk. De energie spat ervan af. Zangeres Caroline Admiraal doet een beetje denken aan Jacqueline Govaert van Krezip, maar Caroline heeft toch echt meer attitude. Ze laat de hele zaal deinen, alsof het witgekalkte ‘ADHD’ op het shirt van gitarist Bart Mijnster besmettelijk is. En alsof het is afgesproken, kan de stoere voorvrouw bij een down tempo intro van een van de laatste liedjes de hele zaal letterlijk laten knielen. De band gaat erbij zitten en zo ook de halve zaal. Om niet lang daarna weer te exploderen natuurlijk.

Dan gaat de grote zaal open. Fijn, want het was ondertussen al erg benauwd geworden. Bij de 2nd Hand Sneakers zien we wederom een zangeres, maar wel een van een totaal ander kaliber dan die van de vorige band. Zeker in contrast met alle jeugdige kracht van de Skabadivers, komen de 2nd Hand Sneakers uitermate belegen over. Hier zien we weer een standaard ska-formatie zoals beschreven bij de Regulators, maar zangeres Nina Eggens geeft een jazzy draai aan de kalme reggae-ska. Haar stem doet bij uithalen een beetje denken aan Kate Pierson van de B-52’s. Het is een bescheiden optreden waar niks op aan te merken valt, behalve dat deze band beter zou passen op een podium in een grand café voor 30-plussers.

Als een tiet

~

Nee, dan de Palooka’s! Deze mannen zijn uitstekend op hun plaats in de Melkweg. Ze skanken vanaf de allereerste noten meteen al als een tiet. Hun ska heeft een duidelijke punkachtergrond waarbij de nadruk wat minder op toeters en wat meer op gitaar ligt, en die rockt behoorlijk. Het is verbazingwekkend dat ze tot nu toe alleen in voorprogramma’s en op kleine (festival)podia hebben gestaan. Gezien hun professionele podiumuitstraling voorspel ik dat deze heren het nog wel eens veel verder gaan schoppen dan de bands bij wie ze in het voorprogramma hebben gestaan. Onthoud die naam!

Wickedup-wickedup-wickedup!

~

In de grote zaal zien we vervolgens een pláátje van een ska-band. Elf zeer knappe mannen in strakke pakken gestoken netjes op een rij. Deze heren van Ska-D-Lite staan hier niet om vrouwenharten te veroveren maar wel de harten van adepten van de authentieke ska. Ska-D-Lite maakt heerlijk groovende ska-muziek die doet denken aan de originele – en volgens hen zelf de enige echte – Jamaicaanse ska. Ze doen naast eigen nummers dan ook veel covers van ‘de ska-band aller ska-bands’ The Skatalites. Instrumentale nummers worden afgewisseld met gezongen nummers, al komt dat laatste vaak alleen neer op een bijdrage in de vorm van een heel snel “wickedup-wickedup-wickedup” van de vocalist/percussionist Sytse. Ze doen hard hun best om hun show tot een bruisend einde te brengen, maar door het handhaven van hun rangordelijke opstelling, wordt het een beetje statisch en ben ik verdwenen voor het laatste nummer.

Allerminst statisch is het jonge ska-talent J-stars. Zij brengt ons rockende ska, vermomd als hiphop band. Maar hun urban looks werken vooral in hun voordeel. J-stars brengt veelzijdige Nederlandse ska, die een beetje doet denken aan Doe Maar vanwege de grappige teksten (“Ik ben een sukkel”), maar dan rockender. De blazerssectie (trombone, sax en trompet) zingen veelvuldig mee op de achtergrond en doen dansjes, waardoor het allerminst een statische saaie bedoening wordt. Integendeel.

Vergane glorie

Welnu, na de zesde ska band van vanavond heb ik het eigenlijk wel een beetje gehad met het skanken en ik wil naar huis. Maar daar heeft de Melkweg wat op bedacht in de bioscoopzaal. Ik besluit mijn benen te ontspannen bij Dance Craze, een documentaire waarin alleen maar concertregistraties voorbij komen van de Britse ska in de vroege jaren ’80. In die periode was er in Engeland namelijk een ware ska-rage aan de gang. Deze generatie Britten gaven een nieuwe draai aan de ska uit Jamaica. Ze vermengden de ska met punk en pop en noemden het Two Tone. Vanaf die periode werd ska een groot en wereldwijd succes. En… ska werd een blank ding. Op het scherm komen Madness, The Specials, The Selecter, The Beat en Bad Manners veelvuldig voorbij. Ook beneden heb ik het Two Tone geluid vaak voorbij horen komen, maar bij het zien van de filmbeelden dringt het tot me door dat het nooit meer zo vernieuwend en opwindend zal worden als toen, daar. Ska is een gecultiveerd genre voor de liefhebber geworden.

Eenmaal nieuwe zin en energie opgedaan tijdens de film, heb ik wel Let’s Quit gemist. Dat leed is snel vergeten bij de ska rouwdouwers van Rude & Visser. Grote hooligans brengen zeer dansbare feestska. De voorman steelt de show in zijn Schotse kilt. De band speelt superstrak, met het volume in het rood. Maar het werkt, want wie niet danst, die beukt er lekker op los in de grote pitt midden in de zaal. Maar ze hebben nog een troef: de saxofonist. Hij doet ter afwisseling van het feestgeweld een lekkere mellow solo, maar toch ben ik bijna doof als ik naar de Beatbusters wil luisteren. De Beatbusters zijn groot in Nederland. Deze populariteit hebben ze mede te danken aan de samenwerking met Def P, met wie ze een grote hit hebben gescoord met het nummer Bubbelbad. Op het podium zie ik een glamoureuze band, allemaal witte pakken, op de zogenaamd charismatische voorman na. Ze maken goed in het gehoor liggende reggae-ska. Het klinkt alleen allemaal net iets te glad en gelikt. Waarom zingt de Nederlandse zanger Engels met een vet Jamaicaans accent? Hoort dat? Misschien heb ik iets gemist…

Ska met reputatie

Zouden de hoogtepunten van het festival het nog goed kunnen maken? Ja zeker wel. Nederland’s eigen ska pionier Mark Foggo en zijn skasters gaven een ouderwets goed skankin’ feestje weg. Ook Mark zelf zingt met één of ander accent, wat weer wel leuk klinkt. Een beetje zoals Ian Dury. Deze man heeft na 25 jaar bewezen eeuwigheidswaarde te hebben.

Een soortgelijke reputatie heeft de band Rude Rich and the High Notes, al was het alleen maar vanwege de gigantische hoeveelheid optredens die ze gedaan hebben het laatste jaar in en buiten Nederland. Ze spelen een heerlijk losse rootsy ska set. Ook voor deze band zijn The Skatalites de grootste inspiratiebron. Het is op deze manier prettig bijkomen van al het harde gefeest en geskank van de laatste bands, maar echt een opwindende festival climax kun je het niet noemen.

Alle ska-verslaafden kunnen zeer tevreden naar huis terugkeren. Zeker de jonge bands als J-Stars en de Skabadivers hebben aangenaam verrast. Ik kan voorlopig geen ska meer horen, maar het doet me goed dat een redelijk obscuur muziekgenre in Nederland bij zoveel mensen lééft.

Boeken / Fictie

Te veel hallucinaties

recensie: Joost Zwagerman - Roeshoofd hemelt

Bij de supermarkt die op de kleintjes blijft letten kun je terecht voor de dagelijkse boodschappen. En hoewel chocolade je misschien op kan beuren, verandert je algehele toestand er niet van. Joost Zwagerman voert in zijn nieuwe bundel Roeshoofd hemelt de megasupermarkt T-Mart op waar je wel alles kunt kopen. Dus ook de ‘de goede bui’ of ‘de depressie’.

Waar je maar wilde, kon je Joost Zwagerman horen vertellen over zijn nieuwe bundel: van Goedemorgen Nederland tot het tijdschrift Boek. Roeshoofd hemelt bestaat uit twee gedeeltes: één, het deel dat zich afspeelt in T-Mart, de supermarkt waar alles, maar dan ook alles te koop is, zowel materiële als immateriële zaken en twee, de gedichten die zich afspelen in het hoofd van Roeshoofd, die ‘slachtoffer’ geworden is van T-Mart. Hij stal een ‘bipolaire stoornis’ en dat komt hem lelijk te staan. Behalve dat hij opgepakt wordt, komt hij terecht in een psychiatrisch ziekenhuis. Voor de duidelijkheid zijn de beide delen in verschillende letterypes gedrukt.

Vrije verzen

Om extra duidelijk te maken dat het om twee gedeeltes gaat, zijn de twee door elkaar lopende gedeeltes gemaakt in twee ‘soorten’ verzen. De poezie die zich afspeelt rond T-Mart is geschreven in vrije verzen. Hierin speelt de associatie een belangrijke rol, evenals de klankbuitelingen. De supermarkt, die alle wensen kan verullen, is een overdonderend en overweldigend iets en dat komt ook in de vorm van de gedichten terug, zoals in het eerste: ‘De winkel in’.

(…)
Hoogstens duwt vriend judoka
Uit begoethend weimar per abuis zijn karretje
tegen de knieholten van een bodhisattva
die lotussaluerend in stemmige verknechting wacht tot
Niels Bohr en zijn kornuiten giechelend
hun boerderijdrop hebben afgerekend.
(…)

De gedichten die zich in het hoofd van Roeshoofd afspelen, zijn juist gebonden aan regels, die van het sonnet of van rijm. Juist Roeshoofd, die zo van de wereld is, in een soort psychiatrisch ziekenhuis is opgenomen, heeft deze structuur nodig. Ondertussen gaan zijn gedachten van het ene uiterste (seks met Máxima), naar het andere uiterste; zelfmoord plegen. Roeshoofd klampt zich echter vast ‘aan de omheining van het sonnet’.

(…)
ik bid voor het volmaakte zelfverlies
het herhaald gebed blijft onverhoord
ik weet niet welke manier ik verkies

uit zoveel verlokkingen van zelfmoord
ik denk dat ik mij voorlopig invries
en wacht tot god zich verhangt aan zijn woord

Belezenheid?

Juist in de vrije verzen is er door de constante stroom woorden minder aandacht voor de betekenis van het gedicht. De sonnetten zijn daarentegen behapbaarder en daardoor interessanter om te lezen. Zo valt op dat Zwagerman verwijst naar andere teksten, zoals de variatie op de regels van Kopland “een lege plek om te blijven” die in Zwagermans bundel in “een lege plek om te hijgen” transformeert. Nog opvallender is de overeenkomst met het overbekende gedicht van Slauerhoff dat begint met “Alleen in mijn gedichten kan ik wonen”. Zwagerman maakt hier van.

alleen in mijn verkalking kan ik wonen
in genezing vind ik geen onderdak
ik snap niet dat ze mij willen opschonen
klaarheid van geest biedt maar weinig gemak

Waarom Zwagerman andere gedichten op deze manier gebruikt, heeft misschien te maken met een soort trukendoos die hij open wil trekken om de lezer te amuseren. Het past in het idee van een eindeloze associatiegolf waar de bundel uitdrukking aan geeft. Toch lijken die niet altijd op zijn plaats, zoals ook de messiaanse verwijzingen, die op een andere plek in het hierboven geciteerde gedicht staan. Behalve een verklaring voor een hallicunerende Roeshoofd komt dit wat uit te lucht vallen.

Verveling

De bundel is éen grote cadans. De gedichten die met T-Mart te maken hebben, denderen over je heen vol neologismen, moeilijke woorden, legio metaforen en staccato taal. Die niet aflatende stroom, die misschien hallucinerend is bedoeld, is in de eerste gedichten nog wel grappig en bijzonder door de vernuftige manier waarop sommige dingen opgeschreven staan, maar op de helft van de bundel ben je dit taalexperiment wel zat. Er slaat een soort verveling toe. Die verveling wordt misschien ook wel veroorzaakt doordat de gedichten niet als losse eenheden beschouwd kunnen worden, maar als een groot verhalend gedicht. De aandacht van de afzonderlijke gedichten wordt afgeleid van het geheel en het verhaal lijkt belangrijker te worden.
Misschien past een verhaal toch beter in een roman.

Boeken / Achtergrond
special: Over slapeloosheid en de genoegdoening van het schrijven

‘Are you Ron McLarty, the novelist?’

Graag had ik hier mijn interview met Ron McLarty, de auteur van De geheugenloper, willen plaatsen, maar helaas is dat niet mogelijk. Hoewel ik mijn best gedaan heb, geloof me. Maar in plaats van een interview heeft deze vriendelijke, open man meer dan een uur lang zijn verhaal op me uitgestort. Voor vragen was nauwelijks plek. Hij praat teveel. Maar wat hij gezegd heeft zal ik zo goed als het kan hier proberen te vertellen.

Vrijdagmiddag 4 maart 2005, 14:35 uur

Na een kwartiertje glibberen over spiegelgladde trottoirs bereik ik mijn einddoel: Hotel Ambassade aan de Herengracht in Amsterdam. Om drie uur heb ik in de lounge van dit stijlvolle hotel een afspraak met Ron McLarty. Nadat ik me bij de receptie heb gemeld, schijnt de afspraak van half drie er nog niet te zijn. Na een telefoontje van de receptioniste naar de kamer van McLarty, blijkt dat deze graag bereid is mij alvast te woord te staan. Gelaten neem ik plaats in een stoel, wachtend op de komst van auteur/acteur Ron McLarty.

14:37 – 15:45 uur

Ron McLarty doet zijn opwachting. Totaal overbodig stelt hij zich met een brede, innemende glimlach voor. Schuchter doe ik, de onbekende Nederlandse interviewer, hetzelfde. Nadat men ons voorziet van een kopje koffie, stel ik de vraag hoe het McLarty bevalt in Amsterdam. En vanaf dat moment begint de spraakwaterval en word ik ondergedompeld in een wilde, warme stroom woorden, waarin ik me maar af en toe naar boven kan worstelen om een snelle vraag te stellen. Om vervolgens weer meedogenloos meegesleurd te worden.

Het verhaal:

3 uit 10

~

De geheugenloper is de derde van tien romans die McLarty heeft geschreven. En de eerste die uitgebracht is. De eerste twee zullen ook wel nooit gepubliceerd worden. De geheugenloper is namelijk de eerste roman die hij vanuit zichzelf geschreven heeft. De twee romans die hij daarvoor geschreven had waren bedoeld om hem rijk en beroemd te maken en missen daardoor de echtheid die deze roman wel heeft.
Tijdens het schrijven van De geheugenloper kwam er ook voor het eerst iets terug naar de schrijver zelf. De stijl en het inleven met de personen gaven McLarty een gevoel van genoegdoening dat hij daarvoor niet had ervaren bij het schrijven. Een genoegdoening die je ook wel nodig hebt als je zeven dagen per week vanaf vijf tot negen of tien uur ’s ochtends schrijft. McLarty heeft namelijk last van slapeloosheid en maakt daar gretig gebruik van. Het schrijven heeft iets meditatiefs, iets kalmerends. Ook als er nooit iets van hem gepubliceerd zou zijn zou hij zichzelf als succesvol zien, vanwege de uitwerking die het schrijven op hem heeft.

Oud en wijs

Als zevenenvijftigjarige acteur heeft hij genoeg afwijzigingen in zijn leven meegemaakt om zich over het wel of niet publiceren van zijn werk niet meer druk te maken. Hij beseft terdege dat de deal die hij met de uitgever gesloten heeft een geweldig mooie samenloop van omstandigheden is.
McLarty heeft De geheugenloper al in 1988 geschreven. Het begon met een gedicht dat hij schreef naar aanleiding van het auto-ongeluk van zijn ouders. Dit heeft hij uitgebreid tot een toneelstuk en later tot de roman. Het auto-ongeluk is ook het enige autobiografische gedeelte in het boek. Van daaruit ontwikkelt het verhaal zich vanuit de karakters die hij achter in zijn hoofd heeft opgeslagen. Een techniek die hij ook in zijn acteerwerk succesvol toepast.

Stephen King

McLarty spreekt heel veel audioboeken in en weet door zijn connecties in deze wereld zijn boek acht jaar geleden als audioboek gepubliceerd te krijgen (in ruil voor het gratis inspreken van nog twee boeken). En hoewel het boek op bescheiden schaal succesvol is, wordt het weer zo’n twee jaar stil rondom de roman. Totdat McLarty auditie doet voor een rol in de miniserie Kingdom Hospital van Stephen King. Een auditie die hij totaal verknalt. Maar terwijl hij snel de aftocht wil blazen blijkt Stephen King zelf ook aanwezig te zijn geweest bij de audities en deze vraagt hem plotseling: “Are you Ron McLarty, the novelist?”
McLarty’s hart slaat over van vreugde. Wie had ooit gedacht dat iemand hem ooit nog een ‘novelist’ zou noemen?
Vanaf dat moment gaat het snel. Stephen King schrijft een groot artikel in Entertainment Weekly, waarin hij De geheugenloper de beste roman noemt die hij niet kan lezen. Niet veel later wordt McLarty’s boek geveild en sleept hij een miljoenencontract binnen voor twee romans.

Voorraad

~

Aangezien McLarty al een tijdje schrijft kan hij nog wel even vooruit. De tweede roman ligt ook al een tijdje klaar en gaat over een schrijver die al jarenlang dag in dag uit toneelstukken, scripts en romans schrijft, maar nooit iets gepubliceerd krijgt. Klinkt bekend. Het verschil met McLarty zelf is dat deze schrijver zichzelf heel serieus neemt en McLarty alleen maar gewoon plezier beleeft aan het schrijven. Het is echter wel zo dat hij tegenwoordig altijd eerst twintig minuten nodig heeft voordat hij begint met schrijven, om zichzelf duidelijk te maken dat hij niet voor het geld moet schrijven, maar voor zichzelf. Gelukkig heeft hij geen last meer van een jeugdige dadendrang en hoeft hij niets meer te bewijzen. Ook een voordeel van het late publiceren van zijn roman: hij hoeft niet steeds hetzelfde kunstje te vertonen. Hij kan onbekommerd en met alle vrijheid aan nieuw werk aan de slag en heeft genoeg oud werk (dat totaal anders is dan De geheugenloper) op de plank liggen.

Schrijvende acteur

Niet dat hij nu op zijn lauweren gaat rusten. McLarty heeft de vrijheid die het schrijven hem biedt nodig, maar kan ook niet zonder de eisen en de structuur van het acteerwerk. Hij kan het acteren niet missen, omdat hij in die wereld is opgegroeid, de mensen kent en het werk leuk vindt. Maar het schrijven kan hij vanuit zijn wezen, zijn essentie niet missen. Zonder het schrijven als uitlaatklep, als meditatie en zelfreflectie, is hij waarschijnlijk Ron McLarty niet meer.

Vriendelijk

McLarty is een bijzonder vriendelijke, zeer spraakzame man, die geniet van de kansen die hem in het leven geboden zijn. Een man waarover ik nog wel een tijdje door kan gaan, ware het niet dat mijn ruimte op het internet beperkt is. Met De geheugenloper wil McLarty onder andere aangeven dat de meeste mensen eigenlijk gewoon aardig en vredelievend zijn. En als je McLarty hebt ontmoet geloof je dat meteen.

Lees ook de recensie van De geheugenloper.

Boeken / Fictie

Houdbaar

recensie: Tsead Bruinja - Batterij

Poëzie heeft meestal niet een erg groot publiek. Dichters of poëzieliefhebbers kunnen niet genoeg benadrukken dat er meer belangstelling zou moeten komen voor poëzie, zoals Tsead Bruinja (1974) ook schrijft in de inleiding op Droom in blauwe regenjas. Dit geldt niet alleen voor Friese poëzie. Ook met zijn nieuwe bundel Batterij probeert Bruinja een bepaald publiek te bereiken. De strakke vormgeving van de bundel nodigt zeker uit tot lezen.

Hoewel Bruinja zijn bundel in vier delen heeft verdeeld en van titels heeft voorzien, is het lastig een eenheid te zien in de bundel. De gedichten gaan over erg veel verschillende onderwerpen. De titel is wat dat betreft ook niet erg verhelderend, omdat er niet veel ‘elektriciteit’ is. Een van de weinige gedichten waarin stroom direct voorkomt is ‘vier en een half volt lego treintje’. Er is een jongen -zijn leeftijd is onduidelijk- die zich ophoudt bij een modelspoorbaantje. In het gedicht houdt hij de polen van stekker tegen zijn tong. Hoewel hij even lijkt te schrikken, is er toch meer ruimte voor genot, want het gedicht eindigt met het woord “praliné”. De golf van de stroomschok is als een weldadig iets, in plaats van een straf.

in de mond van een tunnel
de tong als mond

Energie

De – als prettig ervaren – energie die letterlijk terug te vinden is in het hierboven geciteerde gedicht, komt figuurlijk terug in de manier waarop Bruinja schrijft. Energiek is de associatieve stijl die Bruinja heeft. Enkele gedichten die in poesie en prose zijn opgeschreven vormen een nog klinkender geheel. De klankherhalingen en klankbotsingen geven een bepaalde cadans en overrompelen. Dit is bijvoorbeeld het geval in het gedicht ‘Mompelhetze in de vleeskuip’.

toen ik met bitterbalkaken droomde van het verbeteren van de
wereld toen ik patatbuik en bijtnagels groeien liet besloten had
ruimte en andere astronauten met rust te laten toen mijn
lichaam niet verder kan krimpen dan tot nauwe dialectmond […]

De associaties verrassen ook. Aan de ene kant is dat plezierig, omdat Bruinja de lezer vaak bij de interpretatie van een gedicht van een bepaald spoor afhaalt. Aan de andere kant is de gedachtengang soms te moeilijk om te volgen en het wordt vaak niet duidelijk hoe de zinnen verband met elkaar houden. Hierdoor worden de gedichten misschien onbedoeld persoonlijk: omdat de gedachtegangen of inspiratiebronnen van Bruinja soms moeilijk na te gaan zijn, is een sluitende interpretatie lastig.

Herinneringen

Bruinja geeft echter wel enkele aanwijzingen in zijn poëzie. Zo is er veel aandacht voor verleden. Sommige gedichten zijn in de verleden tijd geschreven, waardoor er de suggestie ontstaat dat het beschrevene langer geleden is, of dat ze inderdaad in de verleden tijd afspelen. Daarnaast zijn er verschillende vergelijkingen of referenties aan de kindertijd of aan de adolesenie te vinden, zoals “een jongen van twaalf” in ‘Sarah en Veronica (Kollum Drachten en Afrika)’. Ook de twee plaatsnamen uit de titel verwijzen naar zijn jeugd, die hij in Friesland doorbracht. Weer in een ander gedicht vergelijkt hij zichzelf met een kind.

De rol die het verleden speelt, heeft te maken met nostalgie. Het is voorbij, maar dit heeft niet altijd een negatieve connotatie. Het is echter wel op een andere manier aanwezig dan bijvoorbeeld in een gedicht ‘Burgwachter’ uit de bundel met verzamelde Friese poëzie Droom in blauwe regenjas. Hierin worden er een heit en mem genoemd en worden herinneringen verlangend verteld. In Batterij is dit oppervlakkiger aanwezig en vragen ook andere gedichten de aandacht zoals het vervreemdende ‘Verborgen arbeidend’. Dit schijnbare liefdesgedicht, waarin een aantal wensen en verlangens kan worden ingewilligd, wordt opgeschrikt door reigers, dieren die niet uitblinken in schoonheid, maar eerder in een obsessieve manier van uithoudingsvermogen en wachten, afwachten. Het gedicht eindigt met de zin ‘ik breng je nacht’, een zin niet zozeer naar een liefdevolle nacht lijkt te verwijzen, maar naar een iets veel onheilspellenders.

ik breng je
maak je geen zorgen

in de lente maken reigers
de lelijkste geluiden

breng je nacht

Houdbaar

Ondanks de energie van de batterij die de bundel heeft, is van een batterij ook bekend dat het een beperkte levensduur heeft. Na een tijdje is de energie op. Wat dat betreft is de titel van deze bundel wat misleidend. Bruinja’s poëzie geeft namelijk veel aanknopingspunten en zijn gedichten verdienen meerdere lezingen, zowel om de taal, als de klank als de interpretatie. Want behalve een soort mooi hedendaags Nederlands bedenkt Bruinja mooie beelden en zijn gedichten zijn rijk aan soms hypermoderne, dan weer klassiekere beeldtaal. Bruinja schudt met zijn bundel de lezer wakker, en net als een Duracell-batterij is zijn poëzie lang houdbaar.

Boeken / Fictie

Niets meer dan mooi weer

recensie: Abdelkader Benali - Laat het morgen mooi weer zijn

.

Benali’s boek begint met een prachtige openingszin: “Malik Ben woog honderdveertig kilo op de dag dat hij besloot zijn naam uit de Gouden Gids te laten verwijderen.” Het kondigt van alles aan: een hoofdpersoon die ergens genoeg van heeft: misschien van zijn gewicht, maar zeker van zijn huidige bestaan: niet langer wil hij zijn werkzaamheden uitvoeren. Het heeft ook een voorgeschiedenis in zich: hoe komt Malik Ben aan dat enorme gewicht en wat doet zijn naam eigenlijk in de Gouden Gids? Die voorgeschiedenis wordt in Laat het morgen mooi weer zijn uitgebreid beschreven, maar hoe het verder gaat, moeten we raden.

Eigenheid

~

Dat is meteen het grote probleem van dit boek: de verwachtingen die Benali wekt worden niet ingelost. Zijn hoofdpersoon, Malik Ben, is een man zonder eigen leven. Hij werkt als authenticiteitsheler: hij is een soort zielenknijper die de uitgebluste levens van anderen weer op gang helpt. Maar zijn eigen authenticiteit is onvindbaar, weggedrukt of nooit tot bloei gekomen door zijn werk en een paar kleurrijke figuren uit zijn verleden. Malik heeft zijn hele leven lang nog geen eigenheid bezeten, zo wordt duidelijk aan de hand van de geschiedenissen van zijn ouders en van een Spaanse vrouw, die hij tegenkomt op een aftands cruiseschip. Nadat Benali heeft aangegeven dat Malik van richting wil veranderen, duiken we zijn verleden in, om tenslotte op de laatste bladzijden weer bij zijn voornemen aan te komen. Daarmee had Laat het morgen mooi weer zijn ofwel 239 bladzijden korter gekund, of dubbel zo lang: de voorgeschiedenis is aardig, maar we wachten allemaal op het realiseren van het voornemen en de gevolgen daarvan. Die blijven uit.

Niks doen is niks ervaren

Misschien is het een truc om de lezer om de tuin te leiden. Het hele boek lang zit je je af te vragen of er nog wat gaat gebeuren, en uiteindelijk kom je bedrogen uit. Het is alsof je een klant van Maliks Instituut voor de Ziel bent: als je zelf niks doet, gebeurt er ook niks. Maar dat advies had Malik zelf beter kunnen gebruiken: hij doet ook niks, kijkt en luistert alleen maar. De verhalen die hij hoort, over zijn gevluchte ouders en de vluchtende Carmen Lopez de la Madrid, waaieren breed uit over de pagina’s, maar echte aanknopingspunten ontbreken. Voortdurend dringt Benali je ogenschijnlijk belangrijke wijsheden op:

Liefde is geen biefstuk die je voor je op je bord ziet liggen of een kast die voor je neus staat. Je kunt liefde kopen noch delen noch bevechten.

“Door jou mijn verhaal te vertellen wordt het meer dan een herinnering. Het is een fantasie geworden.”

Zij die gaan sterven hebben een privilege. Zij hebben het voorrecht hun kwetsbaarheid aan de buitenwereld te tonen zonder dat dit wordt afgedaan als een teken van zwakte.

~

Maar de wijsheden, plus de verhalen waarin ze in ingebed liggen, vormen geen geheel. En zo lees je maar verder. Moeizaam is niet het juiste woord, want Benali’s stijl is verzorgd en buitengewoon prettig. Verveeld is het misschien, want een werkelijke stuwing, een kracht achter alle herinneringen, ontbreekt. “Het leven was niets waard als je het geen betekenis kon geven,” is een wijsheid van Malik en het is duidelijk dat zijn leven dat tot aan het moment van zijn beslissing uit de Gouden Gids te verdwijnen, geen betekenis heeft gehad. Maar daarmee heeft dat leven, dat beschreven wordt aan de hand van de geschiedenissen van anderen, ook geen betekenis.

Leegte

De titel van Laat het morgen mooi weer zijn is ontleend aan een uitspraak van de ouders van Malik. Als een soort formule fungeert het als bezwering, een banaal soort optimisme, dat eigenlijk geen reden heeft. Dit boek van Benali is jammer genoeg net zo leeg als zijn titel.

Muziek / Album

Adam Green blijft verrassen

recensie: Adam Green - Gemstones

Pas in 2003 ontdekte ik de zes anti-folkhelden van The Moldy Peaches. En dat terwijl men op 11 september 2001 (!) reeds debuteerde met het gelijknamige album. Deze plaat kende destijds een bescheiden succes, vooral dankzij nummers als Who’s Got The Crack en het extreem zielige Nothing Came Out. De twee voornaamste vocalisten binnen de Moldy Peaches waren Kimya Dawson en Adam Green. Waren, want deze curieuze band ging al vrij snel uit elkaar. Met als logische volgende stap hun soloprojecten.

~

Adam Green debuteerde in 2002 met de matige plaat Garfield. De liedjes waren echter niet goed genoeg om The Moldy Peaches te doen vergeten, een enkele song als Baby’s Gonna Die Tonight daargelaten. In 2003 kwam daar verandering in met de tweede soloplaat Friends of Mine. De songs werden opgeleukt door een overvloed aan nogal aanwezige strijkers. Bovenal echter bevat Friends of Mine bovengemiddeld veel geestige songs. Zijn cynische ode aan Jessica Simpson werd een culthit, en de b-kant van deze 7″ bevat een droge versie van de Beach Boys’ klassieker Kokomo. In deze tijd coverde Green ook What a Waster (Libertines) en Born to Run (Bruce Springsteen).

Meer ruimte

Na het succes van Friends of Mine werd er uitgebreid getourd door Europa en de VS. Vooral in Duitsland is Green behoorlijk populair. Dit resulteerde in een Duits/Engelse uitgave van het boekje dat hij onlangs uitbracht. Nu is er dan het derde soloalbum van Green genaamd Gemstones. Wat direct opvalt is dat Green op dit album de uitbundige vioolpartijen achterwege heeft gelaten. De band rond de zanger krijgt meer ruimte om de songs op te leuken. Dit leidt tot zeer veel ritmewisselingen.

Crooner

De plaat opent sterk met het titelnummer Gemstones, waarin Green zoals gewoonlijk weer de meest vreemde zinnen construeert:

Cavemen humping in the sterling space pod
Drumstick pumpkin in the Starbucks courtyard
Gigolos dance, stepping on toes
Benedryl nights in the okay holes

Waar Green voorheen klonk als een ouderwetse crooner, zingt hij op zijn nieuwe plaat een stuk gejaagder. Het tempo wisselt vaak, waardoor er meer afwisseling komt in de songs. Een minder prettig verschil is dat Green op Gemstones vaak nogal schreeuwerig zingt.

Herrie

Misschien had Green zijn band iets meer moeten beteugelen voor deze plaat. Nu bevatten iets te veel nummers een overgang naar een compleet tempo, en dat irriteert me toch wel enigszins. Sommige nummers ontaarden van het ene op het andere moment in een gestoorde bak herrie waar Green overheen schreeuwt. Soms echter pakt deze strategie ook goed uit, zoals in het fantastische Choke on a Cock. Hierin krijgt George W. Bush een flinke veeg uit de pan. In dit laatste nummer ook veel tempowisselingen, doch hier versterkt dit juist de absurde tekst. Andere hoogtepunten op Gemstones zijn de eerste single Emily en Out On The Street.

Adam Green verbaast waarschijnlijk een hoop mensen met deze nieuwe plaat. Een tweede Friends of Mine had hem ongetwijfeld makkelijker hernieuwde roem gebracht. Het blijft zijn stijl echter ontwikkelen en dat siert hem. Gemstones is misschien niet de kroon op Greens werk tot nu toe, maar zeker een aanrader.

Adam Green speelt in maart 2005 drie shows in Nederland. Op 2 maart staat hij in de Amsterdamse Melkweg, op 3 maart in Doornroosje Nijmegen en op 4 maart in Rotown te Rotterdam.

Muziek / Album

Bandito Street Rock

recensie: Vic du Monte's Idiot Prayer - Prey for the City

Onlangs werd me onder het mom van “Chris Cockrell, was dat ooit niet de basgitarist van Kyuss?” door een collega dit schijfje in handen gedrukt. Om de vraag maar meteen te beantwoorden: inderdaad, Cockrell behoorde samen met drummer Brant Bjork (Fu Manchu), gitarist Josh Homme (Queens of the Stone Age) en zanger John Garcia (Unida/Hermano) tot de oorspronkelijke Kyuss line-up, toen nog door het leven gaand als Sons Of Kyuss. Cockrell werd echter al na de opnames van de eerste LP in 1990 vervangen door Nick Oliveri, die op zijn beurt later weer zou worden vervangen door Scott Reeder. Maar goed, die Cockrell dus, a.k.a Vic Du Monte. Of ik er als stonerfanaat misschien eens naar wilde luisteren. Met alle plezier natuurlijk.

~

Blijkt het verdorie te gaan om een mix van The Doors, The Cramps, Johnny Cash en The Supersuckers. Had bewuste collega blijkbaar alleen de bio gelezen. En daarin prijkt de naam Kyuss inderdaad prominent. Daar ben je als recensent dan mooi klaar mee. Desondanks is de muziek eigenlijk best te pruimen. Sterker nog, we hebben hier van doen met een heel behoorlijk schijfje waarbij Cockrells rauwe strot af en toe beelden doet opdoemen van glamrocker Billy Idol en Falco. En schuif nu niet meteen deze recensie terzijde, want stiekem zaten we in de jaren 80 toch allemaal mee te brullen met Cradle of Love en Jeanny?

Psychedelisch en melancholisch

Vic du Monte’s Idiot Prayer bestaat naast Cockrell (zang/gitaar) uit Jeremy Jiannoni (drums), Matt Kistler (gitaar/zang), David Mallchock (basgitaar) en James Childs (keyboards/zang). De band heeft zijn basis in Los Angeles en omschrijft de muziek zelf als “Bandito Street Rock”. Voor de goede verstaander: het betreft hier een lo-fi mix van garage rock, rockabilly en country. Duidelijk geschoeid op de jaren 70-feel. Uitstekend te consumeren in combinatie met de nodige alcohol en drugs, en zo eclectisch als de pest. Hoogstens wordt soms net iets te nadrukkelijk geleund op de muzikale erfenis. Zoals in Count Age, dat onder het mom van ‘beter goed gejat dan slecht bedacht’ zo’n beetje een ode lijkt te zijn aan wijlen Johnny Cash. Misschien iets voor de soundtrack van de nieuwe Tarantino? Alle ingrediënten zijn aanwezig: een psychedelisch orgeltje, melancholische zang, veelzijdige drums, eenvoudige gitaarriffs en jankende gitaren. Als The George Baker Selection het kan…

De cirkel is rond

Je hoort mij niet beweren dat Prey for the City niet mag ontbreken in je platenkast, maar aan de andere andere kant, hij zou er ook beslist niet in misstaan. De plaat is uitgebracht op het label van voormalig Kyuss-collega Brant Bjork. Over ronde cirkels gesproken. 9 april kun je het allemaal zelf gaan zien op de tiende editie van het Roadburn Festival in 013 Tilburg, met onder andere ook Brant Bjork and The Bros en Alabama Thunderpussy.

Boeken / Fictie

Pas op: egodocument

recensie: Hanz Mirck - Het godsgeschenk

De Nederlandse letteren wordt sinds de jaren negentig geteisterd door een steeds verder uitdijende ziekte die zijn verwoestende werk voortzet tot in de diepste regionen van de literatuur. De ene na de andere schrijver raakt besmet met een koortsachtige aanval van exhibitionisme, die gegarandeerd uitmondt in het op schrift stellen van een vuistdikke levensgeschiedenis. In de meeste gevallen levert dit slechts dwangmatige navelstaarderij op dat de moeite van het lezen nauwelijks waard is. Het blijft dan ook een raadsel waarom er steeds weer schrijvers opduiken die zich overgeven aan de ongezonde inperking van hun verbeeldingskracht, ten gunste van het oprakelen van de onwelriekende resten van hun eigen schamele verleden.

Het enige medicijn tegen deze hardnekkige plaag is de gedwongen invoering van een waarschuwingssticker met daarop de woorden: ‘Pas op: egodocument’, waaronder in een iets kleiner lettertype te lezen staat: ‘Bevat schokkende trivialiteiten waarmee broodschrijver A. te B. zich oefent in de edele professie van de navelstaarderij.’ Hoewel Het godsgeschenk, de debuutroman van de dichter Hanz Mirck, minder onleesbaar is als dit harde oordeel doet vermoeden, zou zo’n sticker het boek toch niet hebben misstaan. Er zullen maar weinig literatuurliefhebbers zitten te wachten op deze bijeengeraapte hoop aardigheden, die tezamen een ‘verzonnen autobiografie’ heten te zijn.

Verzonnen autobiografie?

Dit ‘nieuwe’ genre van de ‘verzonnen autobiografie’ riekt overigens eerder naar populisme en dweperij, dan naar inventiviteit en oorspronkelijkheid. Het hoort thuis in de categorie ‘interessant willen doen’ en duidt – als het werkelijk serieus wordt genomen – op iets heel anders dan ons wordt voorgeschoteld, namelijk: op een autobiografie die door een fictieve schrijver op schrift is gesteld, oftewel een vanuit het ik-perspectief geschreven roman. Het godsgeschenk is echter een autobiografie die gedeeltelijk op verzonnen elementen berust. Het verschilt daarmee hemelsbreed van wat het zegt te zijn.

Overtollige ballast

Voordat de in zijn leunstoel vegeterende criticus onrechtvaardigheid wordt verweten, wil hij nog wel opmerken dat Het godsgeschenk heus niet de ergste uitwas is in de geschiedenis van het dwangmatige navelstaren. Men kan het boek zowaar zonder knijper op de neus betreden en dat is al een hele prestatie in de rijkelijk gevulde beerput van de egoliteratuur. Had het boek zich daarbij ook nog eens van zo’n honderd pagina’s overtollige ballast weten te bevrijden, dan had het maar zo tot de positieve uitzonderingen kunnen behoren die elke wetmatigheid eigen is.

Fragmenten

~

Het meest geslaagde aspect van Het godsgeschenk is de structuur. In veelal korte fragmenten krijgen we zowel de levensgeschiedenis van Hanz Mirck te lezen, als (heel summier) de geschiedenis van zijn ouders en de achtergronden bij zijn geboorte. Tegelijkertijd reflecteert de auteur op zijn eigen schrijverij, waarbij hij getuigt van gezonde zelfspot die soms echter zover gaat dat het in dweperij dreigt om te slaan. De vele fragmenten die het boek bevat, bestaan uit dialogen, brieven, sms’jes, terugblikken, onderschriften uit een fotoboek, opgevangen gesprekken, etc. Daarbij zijn er verschillende stemmen aan het woord, de ene keer is dat de auteur zelf, de ander keer zijn moeder, dan weer een buurman. Deze veelstemmigheid geeft het boek de nodige kleur en karakter.

Standaardpakket

Hoewel het principe van de fragmentarische structuur interessant en experimenteel is, wordt het in Het godsgeschenk niet goed genoeg uitgebuit om het boek werkelijk te doen slagen. Het gebruik van afwisselende fragmenten vraagt om een strenge selectie en een goed gekozen afwisseling, anders wordt het al snel saai of irrelevant. Een dergelijke structuur is uitermate geschikt voor het beschrijven van ideologische tegenstellingen, maar in het geheel niet voor het oproepen van een bepaalde sfeer. Zodoende leent het zich niet goed voor het beschrijven van het standaardpakket uit de kindertijd, dat bestaat uit: gedoe op school, eeuwige pianolessen, balorige vriendjes, vergeefse verliefdheid, strenge vader, lieve moeder, etc. Van de eerste helft van het boek, waarin Mircks jeugd centraal staat, had dan ook meer dan de helft geschrapt mogen worden. In de fragmenten waar de katholieke kerk centraal staat werkt de door Mirck gehanteerde structuur al een stuk beter. Een goed voorbeeld daarvan is het fragment waarin een pauselijk verordening over het celibaat wordt afgewisseld met het commentaar dat Mircks vader erop geeft.

Celibaat

Had Mirck volgens hetzelfde structuurprincipe een fictieve roman geschreven waarin hij het gevecht beschreef dat een priester (zoals zijn vader) voerde tegen het celibaat en andere misstanden, dan was het geheel waarschijnlijk een stuk boeiender geworden. Nu blijft het bij enkele interessante fragmenten die begraven liggen in een hoop overbodige autobiografische weetjes. Hoe relevant het voor de schrijver zelf ook moge wezen, de lezer zit niet wachten op de brieven die hij aan zijn vriendin schrijft of de gesprekken die hij met zijn uitgever voert. Al dat soort zaken hadden gerust binnenskamers mogen blijven.