Muziek / Concert

Jónsi pakt Paradiso bij de lurven

recensie: Jónsi in Amsterdam

Jónsi is een van de origineelste artiesten van deze tijd en bewijst dat hij ook zonder Sigur Rós groots kan uitpakken. De prachtige visuals tillen het concert in Paradiso nog verder boven zichzelf uit.

De verwachtingen zijn hooggespannen. Sigur Rós kon sinds de doorbraak in 1999 toch weinig verkeerds doen. De hele wereld leek wel fan. Dus wat nu? Jónsi voor het eerst solo, dat moet ook voor de 35-jarige zanger even wennen zijn. Hoewel, hij heeft er natuurlijk al een recent project opzitten met zijn vriend Alex Somers, Jónsi & Alex, maar door de critici werd dat nogal afgebrand. Dus gewaagd kun je dit nieuwe project wel noemen. Maar eind goed al goed, Go, zoals Jónsi zijn plaat doopte, kreeg na verschijning in april ouderwets lovende kritieken. En dan nu de wereldtour.

Raamwerk

~

Voor de live-uitvoering heeft de zanger-met-de-kopstem een gerenommeerd theaterproductiebedrijf in de arm genomen, dat van het optreden een show moet maken. Het resultaat, bestaand uit een industrieel aandoend verroest raamwerk waarop grafische vormen en dieren worden geprojecteerd, is even subtiel als fenomenaal. Een wolf die een hert achtervolgt, een muis die over het raamkozijn trippelt en wordt gegrepen door een roofvogel, en beelden van het optreden zelf in sepia en infrarood.

Jónsi staat er zoals altijd in zichzelf gekeerd bij. Verwacht van hem geen praatjes met het publiek, het enige dat hij vanavond zegt is dat hij gisteren een rondvaart heeft gemaakt door de Amsterdamse grachten. En er is altijd de wat gepijnigde blik op zijn gezicht. Die verschijnt vooral als hij zingt. Uit zijn schouder steken een paar veren en hij draagt weer een vaag jackje waar overal lange slierten stof aan hangen. Maar ondanks zijn nogal verlegen uitstraling staat hier een man die weet waar hij mee bezig is. Een prof met hoofdletter P.

Kopstem

~

De akoestische opening met het wonderschone ‘Hengilás’ brengt de zaal meteen in hogere sferen. Langzaam gaat het er wat steviger aan toe tot er verschillende climaxen worden bereikt. In feite zijn dat de epische grenzen die Sigur Rós zo kenmerken en de vergelijking met Pink Floyd verklaren. Jónsi solo maakt daar minder gebruik van, hij verkent de uiteinden liever afzonderlijk van elkaar. In de ‘kleinere’ nummers zet hij bij voorkeur niet zijn kenmerkende kopstem in, en dan blijkt hij eigenlijk nog dichter bij de luisteraar te komen. Zijn lage stemgeluid is er een die je graag woordjes in je oor hoort fluisteren. Je kunt tijdens deze nummers dan ook minutenlang een speld horen vallen in de zaal. De muzikale vulkaanuitbarstingen waar Sigur Rós beroemd om is, komen als toegift. De twee nummers dragen de ludieke titels ‘Anal Gymnastics’ en ‘The Lady In The Dark Room’. Jónsi staat erom bekend niet veel met songteksten op te hebben, hij is niet voor niets uitvinder en veelvuldig gebruiker van een zelfverzonnen taal, het Vonlenska of Hooplands.

Inmiddels staat op zijn hoofd een verentooi en daaraan hangen wat gekleurde boa’s, waarachter hij zijn gezicht half verschuilt. Dan volgen vijftien minuten die memorabel zijn. De finale, die op papier niet te vatten is maar het best te omschrijven is als huiveringwekkend mooi. De visuals versnellen, een mierenvolk komt in steeds hoger tempo op het publiek af en de storm blaast een boom kaal. Jónsi’s houterige bewegingen en slungelige figuur zijn nu ultiem in zijn voordeel. Het contrast dat hem beheerst is nu het helderst, kwetsbaar en krachtig tegelijk. En dat is Jónsi’s geheim misschien ook wel. Het begrip ‘in vervoering brengen’ kreeg met Sigur Rós en krijgt nu met Jónsi eindelijk weer betekenis. Net als lyriek. En via een binnendoorstraatje ben je dan vervolgens zo bij Pink Floyd aanbeland. Wellicht dat Roger Waters eens gaat bellen met IJsland.