Componeren, componeren!
Eén van de groten in de hedendaagse klassieke muziek, Philip Glass, heeft zijn memoires te boek gesteld. Woorden zonder muziek heet het, en er worden veel boeiende anekdotes opgedist.
De door Philip Glass gecomponeerde muziek voor de film The Hours (2002) is misschien wel de mooiste filmmuziek ooit gemaakt. Alles wat zijn muziek zo kenmerkend maakt is aanwezig: de langzame, maar stuwende ritmes, de zachtjes van akkoord veranderende melodieën. In Glass’ nieuwe memoires wordt zijn werk voor deze film slechts kort aangestipt, in het hoofdstuk over filmmuziek dat verder vooral gewijd is aan zijn eerste stappen in dit genre onder de vleugels van filmmaker Godfrey Reggio (Koyaaniqatsi, Powaqqatsi).
Dit hoofdstuk is aan het einde van Woorden zonder muziek geplaatst. We hebben dan al vele pagina’s met Glass doorgebracht, zijn door zijn jeugd gegaan, zijn studie, een grote reis naar India, zijn eerste werken als componist en zijn leven in New York. Er staat veel in dit boek: veel over muziek, veel over hoe Glass tot een eigen stijl is gekomen. Echt grote conflicten zijn er niet – al slaat hij wel in de jaren zeventig een keer een Nederlander neer die meende dat hij zijn eigen muziek niet goed speelde.
Alles om te kunnen componeren
Philip Glass wordt in 1937 geboren in Baltimore. Al vroeg is hij geïntrigeerd door het geluid van de wielen van de nachttrein en wanneer hij bijna dertig jaar later in India bij Ravi Shankar studeert, zal hij die nachtelijke herhalingen tot muziek leren maken. ‘Wielen binnen wielen,’ zo zal hij zijn muziek later omschrijven. In 1952 gaat de jonge Philip, vijftien jaar oud, naar Chicago om te studeren. Daar raakt hij bekend met hedendaagse jazz, maar het zou allemaal pas echt in New York gebeuren. Daar, aan het eind van de jaren vijftig, beginnen de elementen uit Glass’ leven langzaam samen te komen.
Na studies in Parijs en India keert Glass in 1967 terug in New York. Hij maakt vrienden – schrijvers, schilders, installatiekunstenaars, acteurs – en begint te componeren. Zijn eerste succes is klein: Music in Twelve Parts, geschreven tussen 1971 en 1974, kent bijvoorbeeld een beperkte maar fervente aanhang. Het zou tot 1976 duren, wanneer de opera Einstein on the Beach in première gaat tijdens het festival in Avignon, dat Glass doorbreekt: hij en zijn partner Bob Wilson verkopen twee avonden in de Metropolitan Opera volledig uit.
Vanaf 1978 leeft Glass geheel van de muziek. Later zal hij ook een kantoor moeten inrichten met mensen die voor hem werken. Daarvoor had hij allerhande baantjes om zichzelf te bedruipen. Dit is het meest vermakelijke en intrigerende deel van Woorden zonder muziek. Wij cultiveren graag een bohemien beeld van de kunstenaar, maar Glass is open over hoe hij in zijn levensonderhoud voorzag: hij was verhuizer, loodgieter, taxichauffeur, poseert in de jaren zeventig in een reclame – alles om maar te kunnen componeren.
Méér anekdotes!
De vergelijking met Patti Smith – twee keer genoemd in Woorden zonder muziek – dringt zich op. Enkele jaren geleden schreef zij het succesvolle Just Kids, over haar komst naar New York en haar relatie met fotograaf Robert Mapplethorpe, dat in de Verenige Staten de National Book Award won. Glass haalt het niet bij haar eloquentie en stijl: wat hij schrijft is spreektaal, een die in het Nederlands bovendien ook heel erg vertaald overkomt. Zo is er het herhaaldelijke gebruik van het woordje ‘meneer’ – ‘meneer Copland’, ‘meneer Wolfe’ – dat als bijkomend nadeel de tekst ook nogal infantiel laat klinken.
Vorm en inhoud moeten samengaan in de kunst, maar in het geval van Woorden zonder muziek is het duidelijk: de inhoud is interessanter dan de vorm. Van de verhalen en anekdotes wil je meer, vooral ook over meer recente jaren. Hoe dan ook: laat Philip Glass maar componeren, want daarvoor is hij op deze aarde.