Oedipaal geneuzel en gezwijmel
In 2013 werd Julián López’ debuutroman Una muchacha muy bella verkozen tot beste Argentijnse boek van het jaar. Onlangs is de vertaling bij De Bezige Bij verschenen als: een teleurstellend boek.
Een heel mooi meisje past in een bredere trend waarin jongere Zuid-Amerikaanse auteurs de confrontatie met het gewelddadige verleden van hun land en continent aangaan. De Chileense Alejandro Zambra zal een van de bekendste schrijvers uit deze groep zijn. Ook Julián López is deze confrontatie aangegaan: in zijn roman groeit een jong jongetje op in Argentinië in de jaren zeventig, het decennium van de dictatuur van onder andere generaal Videla.
Aan het begin van Een heel mooi meisje is die buitenwereld nog niet in beeld: ‘Mijn moeder was een heel mooi meisje,’ begint de vertelling,
Ze had een opaal-bleke, ja zeg maar gerust blauwachtige huid, met een glans die haar uniek maakte en haar op natuurlijke wijze iets aristocratisch gaf, wars van elke wereldse banaliteit. Ze had zwart haar – uiteraard, ik zei al dat ze een mooi meisje was –, sluik maar dik, in een vorm die ik geloof ik nog nooit bij iemand anders heb gezien.
Maar dit wezen met de blauw doorschijnende huid heeft een geheim dat haar onwetende zoontje ontgaat. Af en toe verdwijnt ze (omdat ze een alleenstaande moeder is, wacht hij bij de buurvrouw), om daarna weer terug te keren en te zwijgen over wat ze heeft gedaan. Hier mengt de politieke buitenwereld zich in de roman – privé: de adoratie van de moeder door het jongetje, en publiek: de politiek, de dictatuur. De rituelen waaruit hun leven bestaat (thee drinken, naar de botanische tuinen gaan), worden dan steeds wanhopiger, pogingen om het onmogelijke te bereiken en vast te houden. Kun je een deel van je leven afschermen? Is het mogelijk de boze buitenwereld te weren?
Dreigende woorden
Het is jammer dat deze lading verloren gaat te midden van het gezwijmel van de hoofdpersoon. Tientallen keren heet de moeder een heel mooi meisje te zijn – het oedipuscomplex hier is gigantisch en staat de roman in de weg. Haar uniciteit (een kapsel dat alleen zijn moeder draagt!) is zijn hele wereld. Tegelijkertijd lijkt ze echter ook een ‘volmaakte moordenares’, en zij noemt zijn rode haar een ‘permanente brand’ – en zo zijn er meer dreigende woorden en apocalyptische beelden.
Al met al blijft er van Een heel mooi meisje een teleurstellende roman over. Een vervelende roman ook, waarin wat een uiterst boeiende reflectie van het moeilijke leven onder de junta had kunnen zijn, opgeslokt wordt door oedipaal geneuzel. Hoewel de hoofdpersoon en verteller allang niet meer het jonge jongetje van het begin van de roman is, weet hij geen afstand te nemen van de indrukken van toen. Het geeft Een heel mooi meisje iets onbestemds: een beetje van dit, een beetje van dat, en uiteindelijk geen van beiden.