Wie een leven redt, redt de hele wereld
Een oudtestamentische wijsheid luidt: ‘Wie een leven redt, redt de hele wereld.’ Dit krijgt een wel heel sinistere bijklank in de korte roman van Hubert Mingarelli. Drie Duitse militairen overwegen een joodse gevangene de vrijheid te schenken, om zo aan hun eigen nachtmerries te ontkomen.
Tweede Wereldoorlog: in de Poolse bossen ligt een Duits kamp waar joden naartoe worden gebracht om te worden geëxecuteerd. Dat de joden er fysiek aan onderdoor gaan, dat is duidelijk. Wat minder bekend is, en wat een stuk lastiger bespreekbaar is, is dat de Duitse beulen er zelf ook aan onderdoor gaan, psychisch. Een maaltijd in de winter gaat over de vraag: hoe houd je stand in een wereld waarin alle menselijkheid lijkt te zijn verdwenen?
Het behoud van menselijkheid
De avond voordat er weer een groep joden voor executie zal arriveren, vragen drie Duitse militairen hun commandant of ze de volgende dag op jacht mogen. De jacht op joden in de bossen rondom het kamp is de enige manier om de massa-executies te ontlopen. Mocht je tijdens de jacht het geluk hebben een jood te vinden, dan heb je kans de volgende dag wederom op jacht te mogen.
Het verhaal wordt verteld vanuit de naamloze ik-figuur. Samen met zijn kameraden Emmerich en Bauer vertrekt hij die ochtend nog voor het ontbijt uit het militaire kamp, om zelfs de geweersalvo’s niet te hoeven horen. Zonder echt op zoek te zijn naar joden die ze gevangen kunnen nemen, lopen ze door de bossen. Al sigaretten rokend en pratend over de zoon van Emmerich proberen ze de honger, de kou en de gruwelijke beelden uit hun lijven te verjagen.
Een rokende zoon
De verschrikkingen van de oorlog zijn bekend: de verhalen en de gruwelijke beelden van de deportatie van joodse gezinnen, de greppels met lijken, de overvolle treinwagons, de gaskamers in de concentratiekampen. Maar wat deed dit met de Duitse militairen die belast waren met het beulswerk? De drie vrienden zoeken houvast in alledaagse problemen.
Emmerich pijnigt zichzelf met de vraag hoe hij ervoor kan zorgen dat zijn zoon niet gaat roken, nu hij als vader zo lang van huis is. De twee vrienden horen zijn klaagzang aan, bedenken oplossingen en hebben flink met hem te doen: de banaliteit én de absurditeit van de oorlog in een notendop.
Zinnen als ijspegels
De stijl van de roman is zowel onderkoeld als poëtisch. In korte, afgemeten zinnen wordt verslag gedaan van hun lot als beulen tegen wil een dank. De woorden treffen je als vlijmscherpe ijspegels die heel precies in je hart worden gebeiteld. Er wordt nergens gemoraliseerd, nergens komt het vraagstuk van de uitroeiing van de joden ter sprake. Nergens vragen de drie zich af of het correct is wat ze doen.
Aan het begin van de middag vinden ze een joodse jongen. Ze nemen hem gevangen en in een verlaten hut gebruiken ze een gezamenlijke maaltijd, de gevangene mag mee-eten. Emmerich meent in de ogen van de jongen zijn eigen zoon te zien en vraagt zijn kameraden of ze hem niet kunnen laten gaan?
‘Ik zeg je nogmaals, Bauer, dat ik hem op een dag nodig zal hebben. Ik wil er morgen best doodschieten zodat ik me deze kan herinneren als ik dat nodig heb. Vannacht al zal het me goeddoen.’
Hij zweeg, niet lang. Zonder ons aan te kijken voegde hij eraan toe: ‘Jullie zullen hem ook nodig hebben.’
Bauer nam de tijd om een sigaret op te steken en antwoordde: ‘Nee, ik niet. Eéntje, dat is voor mij niet genoeg.’
Hij blies de rook uit en mompelde voor zich heen: ‘Eentje, kom nou!’
Een noodzakelijke roman
Emmerich lijkt de meest menselijke van de drie. Laat je zijn woorden echter op je inwerken, dan weet je niet zo zeker wie er menselijker is: Emmerich die denkt dat één jongen zijn geweten zal sussen, of Bauer die weet dat hun misdaden niet door een enkele goede daad kunnen worden uitgewist.
Mingarelli heeft een pijnlijke, maar noodzakelijke roman geschreven. Een prettige leeservaring is het niet, alles behalve. Het is een onbarmhartige tocht door de ijskoude bossen van Polen, die je achterlaat met een uiterst ongemakkelijk gevoel. En met een vraag. De vraag of één gered leven voldoende is tegen alle demonen die ’s nachts komen?