Muziek / Achtergrond
special: De vergeten muziek van Cornelis Dopper

Eigen muziek laatst?

In december 1940 speelde het Concertgebouworkest onder leiding van Willem Mengelberg een concert met daarin onder meer Cornelis ‘Kees’ Doppers zevende, ‘Zuiderzee’symfonie. De Duitscher had het land net opgerold, het Wilhelmus was subiet in de stortkoker gegooid en in Amsterdam werd één van de meest uitbundige odes aan Nederland gespeeld. En daarbij nog een werk dat nadrukkelijk tegen de oorlog was gericht. Ik hoop dat ik niets hoef uit te leggen over de emotionele lading die ook nu nog over die opname hangt en die duidelijk wordt uit het bulderende applaus na afloop.

~

Overigens was dat niet de eerste keer dat de Zuiderzeesymfonie de gemoederen verhitte. In november 1918 dirigeerde Dopper zijn eigen werk, kort na de revolutiepoging van Troelstra. Telegraaf-recensent en Miskend Genie Matthijs Vermeulen meende toen dat een goed idee zou zijn om Dopper tegen de schenen te schoppen door luidkeels ‘Lang leve Sousa’ te roepen (Sousa was een bekend Amerikaanse componist van militaire tsjingboem-marsen). Dat veroorzaakte nogal wat oproer, niet in de laatste plaats aangezien het merendeel van de toeschouwers ‘Leve Troelstra’ verstond en zo dacht dat Vermeulen tot de revolutie opriep. Het meest tragische is dat de mars uit de zevende waar Vermeulen aanstoot aan nam, juist een reflectie is op de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog. In de controverse die op het incident volgde, werden de functies van Dopper door het Concertgebouwbestuur danig teruggeschroefd – een klassiek staaltje bestuurdersmoed.

Impressionisten

Kees had beter verdiend, want de starre conservatief waar Vermeulens aanhangers hem voor uitmaakten was hij zeker niet. Integendeel: Dopper wierp zich op als suikeroom voor met name Franse impressionisten als Debussy en Ravel. Ook in muzikaal opzicht leerde hij van hen en van anderen. De eerste symfonie kent impressionistische trekjes, in de finale van de zevende zit een heuse Mahleriaanse toeterfanfare en je hoort in de derde duidelijk flardjes Strauss (Richard, niet Johann).

Maar wat Dopper echt bijzonder maakt is zijn gebruik van Nederlandse volksmotieven. De boerendans in de tweede en het Wilhelmus (toen overigens nog geen Nederlands volkslied) in de finale van de zesde symfonie zijn een paar voorbeelden van melodieën die nog steeds ergens in ons collectieve geheugen rondkruipen. Merkwaardig genoeg is dat één van de argumenten die tegen Dopper is gebruikt. Merkwaardig, omdat we zulke geluiden nooit horen over bijvoorbeeld Bartók, Grieg of Dvorák, om maar een paar willekeurige exploitanten van volksmuziek te noemen.

Zelfhaat?

~

Want wat mankèèrt ons eigenlijk? Waarom lijken we zo’n bloedhekel te hebben aan onze muzikale erfenis? Waarom zijn het Duitsers, Zweden en Engelsen die series met Nederlandse romantici programmeren? Alle lof voor een klein Nederlands label als NM Classics, maar dat kan niet opwegen tegen de oorverdovende afwezigheid van deze mensen in de Nederlandse concertzalen. De reactie van de vaderlandse klassieke muziekpers op de Chandos-serie met Nederlandse componisten was ook tamelijk negatief – een opvallend contrast met bijvoorbeeld Britse en Duitse recensies.

Het meest magistrale voorbeeld van Neerlandse symfonische componeerkunst is momenteel niet eens meer op CD te krijgen. Bernard Zweers’ derde symfonie met de subtitel ‘Aan mijn vaderland’ is misschien wel het meest in het oog springende stuk Nederlands muzikaal nationalisme en kan zich zonder veel problemen meten met soortgelijke werken van bijvoorbeeld Smetana en Tsjaikovski.

Lawaai

~

Maar dat geldt eigenlijk ook voor veel Dopper en dan vooral zijn werk rond de Eerste Wereldoorlog. De zevende symfonie, beide Päâns (op Chandos) en de Ciaconna Gotica misstaan zeker niet in het internationale muzikale landschap van die tijd. Op de soms wel heel erg lawaaiierige zesde heb ik het wat minder, maar de herkenning maakt ook daar veel goed. Want luisterend naar Kees Dopper snap je hoe een Tsjech naar Dvorák luistert, of een Noor naar Grieg.

Balletmuziek

De eerste symfonie, een jeugdwerk uit 1896 dat op 11 november werd uitgevoerd door het Noord Nederlands
Orkest, begon haar leven als balletmuziek. Het ballet, gebaseerd op Heinrich Heines Diana, kent een opbouw in scènes waarbij elk karakter zijn eigen motief meekrijgt – een beetje zoals in Prokofjevs Peter en de wolf.

Dilemma

En nu kom ik bij een dilemma. Moet ik nu een programmeur loven vanwege zijn keuze om eindelijk weer iets van Dopper uit te laten voeren, of vervloek ik hem vanwege zijn onwil om met iets beters op de proppen te komen? Want eerlijk gezegd maakt Diana de vertaling van ballet naar symfonie niet zo heel erg geweldig. Ballet mag, moet zelfs, fragmentarisch zijn, omdat elke scène een nieuwe dramatische handeling kent. Maar een symfonie stelt heel andere eisen aan de muziek: interne samenhang en evenwicht. En daaraan ontbreekt het bij Doppers symfonische eersteling vaak. De melodische schoonheid en originaliteit compenseert veel, maar het blijft lastig om je te oriënteren.

Dat het NNO zich van haar lelijkste kant liet zien, hielp ook niet. Vooral de hoornisten hadden zo hun eigen ideeën over de uitvoering. Net nu ik dacht dat de kopersectie van het orkest zich had leren gedragen moest die met een zeperd komen die onwelkome herinneringen opwerkte aan het NNO van tien jaar geleden. De rest van het orkest vloeide overigens ook niet over van inspiratie: de uitvoering van Beethovens vijfde pianoconcert na de pauze verliep niet veel beter. Dirigent Jürgen Kussmaul mag hopen dat de overige concerten in deze serie beter verlopen.

Tragiek

De tragiek is, dat iemand die nu voor het eerst met Dopper wordt geconfronteerd, met de indruk naar huis kan gaan dat hij naar een doorsnee derderangs componist heeft geluisterd. En Kees verdient beter. Net zoals veel tijdgenoten, overigens. Peter van Anrooys Piet Hein Rapsodie is een briljant stuk muzikaal entertainment, Johannes Wagenaars Frithjofs Meerfahrt of Johannes Verhulsts Gijsbrecht-ouverture zouden talloze opnamen kennen als ze in Duitsland waren gecomponeerd. De Nederlandse nationaliteit is absoluut geen garantie voor kwaliteit, maar zeker ook niet voor het gebrek eraan.

De uitvoering van ons muzikale erfgoed wordt nog steeds gehinderd door een nationaal minderwaardigheidscomplex, een moeilijk te begrijpen Mahlerobsessie en een catastrofale minachting voor alles wat geen onbetwist meesterwerk is. Want als we alleen naar meesterwerken willen luisteren wordt het leven wel heel erg saai. Ook gewoon goede en soms zelfs matige muziek verdient het om gehoord te worden, want buiten ons gehoor bestaat muziek domweg niet. En veel van deze muziek is heel goed – met hier en daar, echt, een meesterwerk. Nu nog luisteren. Maar even niet meer naar het NNO.

Noord Nederlands Orkest – Cornelis Dopper: Symfonie Nr. 1, Diana. Gezien in Leeuwarden, De Harmonie, 4 februari.

Genoemde opnamen:

Dutch Overtures. Werk van Van Bree, Verhulst, Wagenaar en Van Gilse. Nederlands Radio Symfonieorkest o.l.v. Jac van Steen. NM Classics 92090. Prijs: ca. € 20.
Cornelis Dopper: Symfonie Nr. 2 / Päân I / Päân II. Residentieorkest o.l.v. Matthias Bamert. Chandos CHAN 9884. Prijs: ca. € 20.
Cornelis Dopper: Symfonie Nr. 7 / Ciaconna Gotica; Alexander Voormolen: Sinfonia. Concertgebouw o.l.v. Willem Mengelberg. Opname december 1940 (Symfonie). Audiophile Classics APL 101-554. Prijs: ca. € 6.
Cornelis Dopper: Symfonie Nr. 7 / Ciaconna Gotica; Peter van Anrooy: Piet Hein Rapsodie. Nederlands Radio Symfonieorkest o.l.v. Kees Bakels. NM Classics 92060. Prijs: ca. € 20.
Bernard Zweers: Symfonie Nr. 3, ‘Aan mijn Vaderland’. Residentieorkest o.l.v. Kees Bakels. Olympia OCD 530 (niet meer verkrijgbaar).