Muziek / Achtergrond
special: De dood is niet altijd het einde

Postume successen in de muziek

Het zal u wellicht verbazen, maar het gebeurt tamelijk vaak dat een klassieke componist een nieuwe cd uitbrengt. En dan bedoel ik geen nieuwlichter met zijn concert voor blender en tuinhek, maar een componist die iedere liefhebber van klassieke muziek kent. En eentje die ook al een indrukwekkend aantal decennia geleden het tijdelijke voor het eeuwige heeft verwisseld. Het punt is namelijk dat de meeste van deze mensen niet de moeite namen te overlijden met een keurig afgerond oeuvre achter zich. Overal in het huis lagen nog beschreven stukjes muziekpapier, die doorgaans een jaar of wat in kisten op zolder verdwenen, om daar vervolgens door collegae of tot dan toe om werk verlegen zittende musicologen vandaan werden gehaald. Een carrière lang puzzelen en voilà: een nagelnieuwe Mozart of een Tsjaikovski-wereldpremière terwijl de componisten allang tot stof zijn vergaan. 8WEEKLY zocht er een handvol uit die het onderzoeken op CD waard zijn.

Mahler

Gustav Mahler, Kees Dopper, Hans Frey, Willem Mengelberg en Alphons Diepenbrock
Gustav Mahler, Kees Dopper, Hans Frey, Willem Mengelberg en Alphons Diepenbrock

Waarschijnlijk de meest bediscussieerde onafgemaakte symfonie is de Tiende van Gustav Mahler. Mahler liet het ding achter met een zo goed als voltooid eerste (Adagio) en onmahleriaans kort derde deel. Delen twee en vier bestonden weliswaar in manuscript, maar hoe het allemaal in elkaar paste en georkestreerd moest worden, was voor musicologen geruststellend onduidelijk. Meerdere hebben er een succesvolle carrière op gebaseerd, en niemand in grotere mate dan de Brit Deryck Cooke, die niet minder dan drie performing versions afleverde.

de eerste poging was echter Nederlands, want op verzoek van Alma Mahler maakten na Gustavs dood in 1911 Willem Mengelberg en Kees Dopper (eerste en tweede dirigent van het Concertgebouworkest) de twee delen af die bijna waren voltooid. Het gaat te ver om alle versies hier te behandelen – daarvoor zijn er veel te veel. De Cooke-versie heeft het meest ingang gevonden en wordt inmiddels geregeld gespeeld en opgenomen. Dat was overigens niet altijd zo; lange tijd wilden de ‘grote’ Mahlerdirigenten (zoals Bernard Haitink en Georg Solti) er niet aan, omdat het uitvoeren van een door anderen voltooide Tiende geen ‘echte’ Mahler zou zijn. Een nogal rare opvatting en niet geheel vrij van zelfzuchtigheid; want vrienden Haitink en Solti speelden het Adagio van de Tiende wel als alleenstaand stuk en dat vloekt nog veel meer met het idee van een afgerond Mahlerwerk. Een interessant alternatief voor de Cooke-versie is de die van Joe Wheeler, die door het Pools Nationaal Radio-orkest werd opgenomen onder leiding van Robert Olson. Niet helemaal zo afgerond en gepolijst als Simon Rattles fantastische EMI-opname van de laatste Deryck Cooke-editie met het Birminghams Symfonie-orkest, maar zeker de moeite waard.

Schubert

Franz Schubert
Franz Schubert

De kampioen van het Stukken Laten Liggen was Franz Schubert (1797-1828). De Unvollendete (symfonie nummer 4, 5 of 8, maar net hoe je telt) is het bijna stereotiepe onafgemaakte werk en bestaat uit de eerste twee delen van wat ooit iets in vier stukken had moeten zijn. Het werd desondanks, in die vorm, één van de meest populaire stukken uit het orkestrepertoire, gebruikt van concertzaal tot de Smurfen (Gargamels thema stamt uit de Unvollendete). Maar gelukkig was daar Brian Newbould, die niet eens zoveel hoefde te doen om er een Vollendete van te maken. Het derde deel (scherzo) was zo goed als klaar en hij schroefde er vervolgens een stuk entr’acte-muziek uit Rosamunde op (waarmee het eerder ook wel werd uitgevoerd). Voilá. Maar ja, de Zevende was ook nog niet af. Dat duurde dus ook niet lang, hoewel hier meer ingrepen nodig waren. Newbould eindigde met het voltooien van de Tiende Symfonie – de eerste drie delen althans. Newboulds werk is echter zonder meer Schubertiaans en het zo ontstane repertoire vult een paar belangrijke lacunes op in de kennis over Schuberts ontwikkeling als symfonist van een soort mengsel tussen Mozart en vroege Beethoven tot de magnifieke en geheel individuele ‘Grote’ Negende. Dat de Tiende dan een soort onthoofd lijk blijft, neem je bij een vollendete Zevende en Achtste graag voor lief.

De Academy of St. Martin-in-the-Fields nam het hele zootje op onder de ditmaal echt bezielende leiding van de anders zo flegmatieke Neville Mariner, en het resultaat mag er zijn. Het enige punt van kritiek kan hier zijn, dat de negende er een beetje lauwtjes bijligt. Een bezoekje aan het Kruidvat, waar de geweldige cyclus met Roy Goodwin en de Hanover Band voor een prikkie te koop is, biedt soelaas.

Bruckner

Zoals onlangs nog beschreven, is de situatie bij het werk van Anton Bruckner (1824-1896) nogal gecompliceerd. Dankzij constant getwijfel, gedraal en de verkeerde vrienden herschreef Anton zijn stukken zo vaak dat er van de meeste symfonieëen meerdere, volslagen van elkaar verschillende versies zijn. En aan het afmaken van één versie van nummer Negen kwam hij niet eens meer toe. Desondanks behoort hij tot Bruckners meest gespeelde stukken, zij het met de ‘Schubert-oplossing’. Dat wil zeggen: zonder het laatste, onvoltooide stuk. Wat weer tot allerlei wonderlijke beweringen heeft geleid, waaronder de mening dat ‘Bruckner het zo gewild zou hebben’. Juist. Net zoals-ie het gepland had om middenin het werk aan de finale de eeuwige jachtvelden op te zoeken, ongetwijfeld.

~

Een praktisch probleem was het overigens niet om met de eerste drie delen te volstaan, want die duurden al bijna een uur. Het torso dat zo ontstond ontwikkelde zich zo tot een vast deel van het ‘ijzeren repertoire’, maar je bleef na afloop toch een beetje met een ‘ja, en?…’-gevoel zitten, nadat het laatste klanken van het overigens schitterende Adagio waren weggestorven.

Het heeft echt opmerkelijk lang geduurd voordat iemand er brood in zag om de dus toch al niet overdadig compacte Negende nog met een klein halfuur aan te dikken. Waar Schubert en Mahler vooral solistische Engelse kamergeleerden achter zich aan kregen, werd het werken aan Bruckner al snel een collectieve inspanning. Gezien de schaal van het stuk overigens niet echt verrassend, er viel nogal wat aan te doen. Bruckner had delen van de finale al helemaal, orkestratie en alles, afgemaakt, maar van andere stukken bestond nog niet eens een enkel lijntje los gekrabbelde noten.

Het resultaat van de ‘complete’ Negende is dan ook deels pure speculatie, maar wel heel indrukwekkende speculatie. Want Nicola Samale en de zijnen zijn erin geslaagd iets te creeëren dat niet alleen authentiek Bruckneriaans klinkt, maar bovendien echt een mogelijke nieuwe richting van diens muziek verkent. Geen geringe prestatie, zeker niet als je het beluistert in de werkelijk tierende versie van Johannes Wildner en de Neue Westfälische Philharmonie op het label Naxos. Een andere en niet minder geslaagde versie is die van William Carragan, ook bekend als Schubert-‘afmaker’, die door het Filharmonisch Orkest van Oslo onder leiding van Yoav Talmi op cd werd gezet

Een wat rare opname is die van Nicolaus Harnoncourt. Na het gebruikelijke torso van delen één tot en met drie te hebben gespeeld wendt hij zich tot het publiek met een verhandeling over Bruckner en de krenten uit de gereconstrueerde pap. Echter zonder een reconstructie in zijn geheel te spelen. Waarom, in hemelsnaam? Het verhaal van de maestro zit vol met hemelsheid en verhevenheid maar op deze manier doet hij nergens recht aan: Bruckners enorme koraal valt uiteen tot willekeurige stukken geluid. Niets ten nadele van Harnoncourts eruditie, maar deze uitvoering schijnt vooral gemaakt te zijn om die te benadrukken.

Raff

Joseph Joachim Raff
Joseph Joachim Raff

Een vreemde eend in de bijt is Joachim Raffs (1822-1882) ‘onafgemaakte’ Elfde Symfonie (‘De Winter’), vooral omdat hij achteraf waarschijnlijk stiekum gewoon af was toen Raff doodging. De Elfde was namelijk eigenlijk de Achtste, ruim een decennium voor het einde gecomponeerd. Hij deed er echter niets mee en da’s misschien helemaal niet zo raar als je naar het ding luistert, want het is met afstand Raffs meest progressieve symfonie, van een transparantie, bleekheid en woede die je elders in zijn oeuvre nauwelijks tegenkomt. Wie een parallel met Tsjaikovski’s Eerste ‘Winter’-symfonie verwacht, komt bedrogen uit. De muzikale taal vertoont weliswaar overeenkomsten, maar waar Tsjaikovski een schattig beeld schetst van spelende kinderen in de sneeuw, kijkt Raff uit over een troosteloze bevroren vlakte. Het werk lijkt eerder ‘vooruit’ te kijken naar het veel latere oeuvre van Sibelius. Daarbij is het geschreven in de lastige en daarom impopulaire toonsoort van A mineur.

Nadat Joachim het loodje had gelegd gaf zijn weduwe het manuscript van de ongepubliceerde symfonie aan Raffs leerling Max Erdmannsdorfer. De indruk is vaak gewekt dat Erdmannsdorfer uitgebreid met het manuscript aan het werk is gegaan voordat het werd gepubliceerd, maar tegenwoordig wordt daar anders over gedacht. Begrijpelijk, want de ‘Elfde’ is Raff van begin tot eind, met als afsluiter een finale met een voorstuwend ritme aan het laatste deel van Schuberts Negende Symfonie doet denken, maar ook aan het werk van Strauss en Von Reznicek.

Mozart

Een vaak verteld verhaal. Mozart dood. Requiem nog niet voltooid. Mevrouw Mozart op zwart zaad. Mevrouw vraagt student om het verhaal af te maken zodat mevrouw kan innen. Student (Franz Xaver Süssmayr) maakt af en schrijft zelf een niet kinderachtig deel van de muziek. Veel van de desolaatheid van het Requiem is toe te wijzen aan Süssmayrs belangrijk meer spartaanse compositietechniek – het klinkt in grote delen dan ook eigenlijk helemaal niet als een Mozartcompositie. Iedereen was een eeuw lang gemakshalve dan ook maar vergeten dat hij het helemaal niet had geschreven en zelfs vandaag denken veel mensen daar liever niet aan. Maar dat maakte voor het lot van het Requiem helemaal niets uit, want het werd waanzinnig populair, de laatste decennia niet in de laatste plaats dankzij Milos Formans film Amadeus. Talloze malen opgenomen, maar het valt te vrezen dat het huidige Mozart-jaar wel weer aanleiding zal geven tot nieuwe opnamesessies.

Elgar

Edward Elgar
Edward Elgar

De Brit Edward Elgar (1857-1934), een man van onberispelijk koloniale snit en tot zijn eigen treurnis schrijver van de mars die de melodie vormde voor Land of Hope and Glory, verbood op zijn sterfbed uitdrukkelijk dat iemand verder ging met zijn toen halfvoltooide Derde Symfonie. Dat was dus slechts een kwestie van tijd. En Elgar had ongelijk, want de Derde die de (uiteraard) Brit Anthony Collins distilleerde uit zijn schetsen werd een buitengewoon werk. Elgars muziek is doorgaans erg gemakkelijk te herkennen en deze symfonie drijft op dezelfde laat-romantische grandeur die we kennen uit de Enigma-variaties en de Eerste Symfonie. Ze werd sinds de presentatie in 2000 dan ook al viermaal opgenomen en die opnamen oogstten alom lof.

David Owen Norris
David Owen Norris

Dat gold niet voor het pianoconcert en da’s eigenlijk best jammer. Een hotemetoot van de Elgar Society merkte op dat het hem meer aan Korngold dan aan Elgar deed denken. En da’s, kort gezegd, larie. Elgars kenmerkende muzikale stempel, door zijn hele oeuvre aanwezig tot het punt van zelfparodie, is onmiskenbaar in het hele werk te horen, van de majestueuze maar voor Elgar zeer ‘duistere’ openingsmaten tot de niet minder imponerende finale, waarbij het tussenliggende deel (het enige dat Elgar echt helemaal voltooide) een prettige afwisseling vormt. Elgars (en Walkers) Pianoconcert is, samen met de werken van Xaver Scharwenka, één van de meest opwindende ontdekkingen in de pianoconcertliteratuur van het afgelopen decennium. Groningen mocht twee jaar geleden al de Nederlandse première beleven, en de pianist die dat concert tot een hoogtepunt verhief, David Owen Norris, zette het ook op de plaat – een cd die niet in de kast van een liefhebber van dit repertoire mag ontbreken.

We zouden hier nog een tijdje door kunnen gaan, met de postuum afgemaakte werken van Tsjaikovski, Scriabin en Beethoven (een nogal dubieus stukje ‘Tiende’) en zo nog vele, vele meer. De fascinatie naar wat ‘had kunnen zijn’ blijft. Soms met goede resultaten, maar soms ook met minder positieve. Je moet je wel beseffen dat Mahlers Tiende door Deryck Cooke niet Mahlers Tiende is, maar Mahlers Tiende door Deryck Cooke. Maar juist ‘laatste werken’ oefenen een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit: je verwacht toch het summum van iemands presteren en het komt soms dan ook als een nare verrassing dat niet alle ‘voltooiden’ een meesterwerk zijn. Maar een paar zijn dat wel, en de wereld zou armer zijn geweest zonder Elgars Pianoconcert of de reconstructie van Bruckners Negende Symfonie – om de meest in het oog springende maar te noemen.