Film / Achtergrond
special: Camera Japan 2011

Toen en nu

Zoals we al eerder schreven, is Camera Japan in alle opzichten een belangwekkend festival. Maar sommige van de vertoonde films vielen in het niet bij ouder werk van dezelfde regisseurs. Tijd voor een paar herinneringen aan andere tijden.

Wie in ons huidige culturele klimaat nog getrakteerd kan worden op een lange, grotendeels acommerciële reeks speelfilms uit Japan, zoals het reizende festival Camera Japan deze herfst opnieuw biedt, mag eigenlijk niet klagen. Maar een opvallende portie van het programma bestond uit zwakke films van regisseurs die tien, twintig, en zelfs dertig jaar geleden films van een heel ander kaliber maakten, en die het verdienen nog eens onder de aandacht gebracht te worden.

Scène uit <i>Family Game</i> (1983)

Scène uit Family Game (1983)

Yoshimitsu Morita’s Abacus and Sword (2010), over een samurai die meer affiniteit met het telraam heeft dan met het zwaard, is een goed voorbeeld. De film presenteert in de vorm van een historisch familie-epos een droogkomische kijk op het bestaan van de boekhouder als buitenbeentje, die over meer integriteit blijkt te beschikken dan de mensen die op hem neerkijken. Het is op zijn best een fraaie film, maar wie zich Morita’s Family Game (1983) nog herinnert, kan er toch moeilijk van onder de indruk zijn. Met die film durfde een jonge Morita de bekende familieschilderingen van de meester Ozu op de hak te nemen om een satire op de starre traditionele omgangsvormen te creëren. Het is een even provocerende als hilarische film, die met een doelbewuste beeldtaal en een onverzettelijke oneerbiedigheid voor traditie sociale rolpatronen ontleedt. Family Game is een recalcitrante film van een regisseur met een agenda; Abacus and Sword is braaf vakmanschap.

Provocatie

Een ander voorbeeld van een regisseur die vroeger subversief was, maar nu op safe speelt, is Yoichi Higashi. In Wandering Home (2010), naar een autobiografisch boek, speelt Tadanobu Asano een ooit succesvolle fotograaf die probeert van zijn alcoholverslaving af te komen. Het is een lichtvoetige film over de dagelijkse beslommeringen van een alcoholist, die vermaakt, maar geen enkel inzicht in de problematiek van verslaving biedt, en waarin Asano de verkeerde rol heeft: hij is er de acteur niet voor om uitdrukking te geven aan innerlijke strijd. Higashi lijkt zich hiervan bewust en kiest ervoor om hem tegen zichzelf te laten praten en om door hem ingebeelde taferelen te verfilmen als schijnwerkelijkheid, wat een tenenkrommend knullig effect heeft.

Scène uit <i>A Boy Called Third Base</i> (1978)

Scène uit A Boy Called Third Base (1978)

Er zijn veel slechtere en minder onderhoudende films gemaakt over het onderwerp, maar van de regisseur van A Boy Called Third Base (1978) verwacht je toch meer. Dat was een aangrijpend portret van de volwassenwording van ontspoorde jongeren in een tuchtschool, een film met politieke, sociale en psychologische relevantie. En net als Morita’s film een subtiele provocatie, een eigenzinnig commentaar op de notie van maatschappelijk conformisme in Japan. Waar Morita koos voor humor en formalisering om normen te ondermijnen, gebruikte Higashi — op basis van een scenario van de veel radicalere theatermaker Shuji Terayama — een impressionistische beeldtaal om de roerselen van onaangepaste individuen te verbeelden. A Boy Called Third Base is onvergetelijk; Wandering Home is een niemendalletje.

Manische energie

Het oude werk van Morita en Higashi heeft ook nu nog een zeggingskracht waar zelfs de meest welwillende kijker van hun op Camera Japan gepresenteerde werk geen spoortje van kan herkennen. Of Higashi en Morita het nu niet meer in zich hebben of er in het huidige filmklimaat geen ruimte voor krijgen, het is een droevig stemmend besef dat ze op dit moment niet meer doen dan vermaak bieden waar niemand aanstoot aan kan nemen en dat in geen enkel opzicht tot de verbeelding spreekt.

Scène uit <i>DANGAN Runner</i> (1996)

Scène uit DANGAN Runner (1996)

Ook een van de Japanse regisseurs die aan het einde van de jaren negentig van de vorige eeuw in het westen doorbraken, stelde teleur. Bunny Drop (2011), een zoetsappig verhaal over een jongeman die in zijn eentje de zorg van een schattig kind op zich neemt, kon op het festival op de publieksprijs rekenen, maar is een aanfluiting in vergelijking met de vroege films van Sabu, ooit een eigenzinnige filmmaker die een eigen signatuur had en garant stond voor verrassende, opwindende cinema. De manische energie en de komische timing waarmee hij films als DANGAN Runner (1996) en Postman Blues (1997) vormde, zijn nog steeds overtuigend; Bunny Drop is een komisch-romantisch drama waar er dertien van in een dozijn gaan. Een paar halfslachtige injecties met Sabu’s oude stijl — overdreven fysiek acteerwerk, speelse fantasiesegmenten — vallen in de film vooral uit de toon. Het zou uiteraard niet eerlijk zijn om van een regisseur te verwachten dat hij zijn eigen formule blijft herhalen, maar dat Sabu is gezwicht voor populistisch sentiment en onrealistische, oppervlakkige romantiek, is een behoorlijke teleurstelling.

Pretentieloos

Een veel minder schaamteloze carrièrestap, maar ook een mislukking was Kazuyoshi Kumakiri’s Sketches of Kaitan City (2010), een portret van de bevolking van een havenstadje. We zien in tweeënhalf uur allerlei personages de revue passeren: onder andere een havenarbeider die samenwoont met zijn zus en ontslagen wordt, een oud vrouwtje dat halsstarrig weigert haar huis te verkopen om plaats te maken voor nieuwbouw, en een ondernemer die zijn bedrijf maar niet ziet groeien en wiens labiele vrouw zijn zoontje mishandelt. De rollen zijn overtuigend gespeeld en alledaags genoeg om de aandacht vast te houden, maar omdat de regisseur weigert verbanden te leggen en elementen van bredere betekenis dan de gebeurtenissen op zich aan te brengen, is de film is stuurloos en overstijgt hij nooit het basale niveau van wat de titel belooft: schetsen van een stadsbevolking.

Kumakiri, wiens films vaak op het IFFR te zien zijn, werkt sinds zijn splatterdebuut Kichiku (1997) gestaag aan een oeuvre van steeds pretentielozere films, waarvan de beste niet komisch genoeg zijn om komedies te kunnen worden genoemd en niet dramatisch genoeg om drama’s te zijn, en in een loom tempo en met humor toch innemend werken. Zonder voor de hand liggende  dramatische motivatie zijn films als Green Mind, Metal Bats (2006) en Non-ko (2008) in hun menselijkheid erg meeslepend. Sketches of Kaitan City is dat niet: de episodes geven een indruk van willekeur en slaan dramatisch niet aan.

Scène uit <i>Guilty of Romance</i> (2011)

Scène uit Guilty of Romance (2011)

Om met een positieve noot te eindigen: de onnavolgbare einzelgänger Sono Sion leverde een fascinerende toevoeging aan zijn oeuvre met Guilty of Romance (2011), dat — zelfs in de verkorte versie die op het festival werd vertoond — in perverse intensiteit niet onderdoet voor Cold Fish, die eerder dit jaar op het IFFR draaide. Je kunt misschien vraagtekens zetten bij de geloofwaardigheid van het verhaal of de ambigue kijk op vrouwelijke seksualiteit, maar het staat buiten kijf dat Sono een talent van wereldklasse heeft voor het verbeelden van explosieve waanzin die is ingegeven door een psychologische crisis. En voor het ontlokken van verbijsterend werk van actrices: Makoto Togashi en Megumi Kagurazaka leveren onbevreesde prestaties. In tegenstelling tot sommige van zijn collega’s doet Sono eerder naar zijn toekomstige films dan naar zijn oudere verlangen.

Films van Camera Japan worden de komende weken nog in Breda, Groningen, Tilburg en op het Leids Film Festival vertoond. Klik hier voor het programma.