Boeken / Reportage
special: Het alledaagse per gedicht opgetild

Klassieker: Wislawa Szymborska – Einde en begin

.

Pas na toekenning van de Nobelprijs voor literatuur in 1996 raakte de Poolse dichteres Wislawa Szymborska (1923) tot ver voorbij haar landsgrenzen bekend. Haar gedichten zijn verzameld in Einde en begin, vertaald door Gerard Rasch.

Wijsheid kan de kern van haar dichterschap genoemd worden. Maar wat is wijsheid? Szymborska heeft, ogenschijnlijk onbewogen, oog voor de vaak even destructieve als tegenstrijdige kanten van het bestaan. Maar voor de duur van het gedicht maakt zij die ondergeschikt aan een ontwapenende kijk daarop. Toch is ze een realist.

Ontharden eerder dan verzachten
Ze dicht vaak genoeg over heftige zaken, maar ze heeft liever niet dat die ook heftig aan de orde komen. Zodoende onthardt ze eerder dan dat ze verzacht. Liever integreert ze dan dat ze verzoent. Dat ze op die manier winst boekt in plaats van verlies, maakt haar tot een strijdbare dichteres.

Strijdbaar in toegankelijke taal, die een groot publiek blijkt aan te spreken. Na wat prozaïsche uitbreiding zouden veel van haar gedichten tot columns getransponeerd kunnen worden, die dan alle onbenul van dat genre ver achter zich zouden laten. Dat geeft al aan dat haar gedichten hier en daar weinig compact zijn. Ze is geen dichteres die tot op het bot schrapt om een kale kern over te houden. Invallen roepen elkaar op en krijgen soms meer ruimte dan voor de spanning van het gedicht goed is.

Goed humeur
Met effectieve middelen bewaart ze het goede humeur, middelen die vaak hand in hand gaan. Het eerste middel is humor, hoewel ze te laconiek is om gewild humoristisch te zijn.

Na elke oorlog
moet iemand opruimen.
Min of meer netjes
wordt het tenslotte niet vanzelf.

Iemand moet het puin
aan de kant schuiven
zodat de vrachtwagens met lijken
door kunnen rijden.

Zuivere ironie is dit ook niet helemaal: Szymborska zet eerder iets fijntjes op zijn kant dan dat ze het overduidelijk omkeert. Het geeft een enigszins betoverende gloed aan de zwaar bewolkte hemel.

Een reddende leuning
Het tweede middel is van meer specifiek dichterlijke aard: Szymborska’s gebruik van beelden. Hoewel ze het meestal over gewone dingen heeft, ontsnapt ze aan gemeenplaatsen. Zo weet ze niet wat poëzie is ‘en daaraan houd ik me vast/ als aan een reddende leuning.’ Ze wíl waarschijnlijk ook niet weten wat poëzie is: de onwetendheid is een houvast, een reddende leuning, en dat weet ze ten behoeve van de poëzie weer wél. In ‘Een mening inzake pornografie’ – de pornografie van het buitengewoon intellectuele denken – woekert ‘Welig als windbloemig onkruid (…) die vrijpostigheid/ in het perkje dat voor madeliefjes was bestemd.’ Door die verbeelding werkt de waarneming des te effectiever.

Karakteristiek voor Szymborska is ook dat ze het grote nauwelijks met zoveel woorden benoemt, laat staan met grote woorden, hoewel haar vroegere gedichten nog iets overdadig dichterlijks kunnen hebben. Titels als ‘Liefde’ of ‘Zonsondergang’ gaat ze uit de weg. De onvatbaarheid van zoiets als de dood vangt ze onder de titel ‘Over de dood, zonder overdrijving’. Daarin schampert ze vilein:

Altijd bezig met doden,
maar hij doet het klungelig,
zonder systeem en routine.
Alsof hij het bij elk van ons nog leren moet.

Uit-en-ter-na ui
Zwaar is bij uitzondering een titel als ‘Haat’, waarin de onnavolgbare regels: ‘Hij brengt zelf de oorzaken voort,/ die hem tot leven wekken.’ Ze zal heus oog hebben voor de pracht van een chrysant, maar liever beziet ze ‘Een ui’, in vergelijking waarmee het menselijk lijf het aflegt – ze maakt graag gebruik van ongewone vergelijkingen. Je vraagt je trouwens af hoe de spitsvondige vertaling van Gerard Rasch zich verhoudt tot het Pools:

Een ui (…) heeft geen ingewand.
Is uit-en-ter-na ui,
Is uiterste uiachtigheid.
(…)
Een fuga, inwaarts draaiende.
Een echo, vormende een koor.

Einde en begin is een bundel die je, hoewel te dik voor de binnenzak, blijvend kan vergezellen, naast je bed, op het aanrecht, op de salontafel, in je reiskoffer. Juist ook bij uitstek geschikt voor de altijd armzalige leestafel in de wachtkamer van de dokter.