Boeken / Reportage
special: Voorpublicatie Roberto Bolaño - 2666

Archimboldi en de verdwenen schrijvers

Op 26 maart verschijnt bij J.M. Meulenhoff Roberto Bolaño’s grote roman 2666, het magnum opus van een van de grootste Latijns-Amerikaanse schrijvers. Wereldwijd grijpt de Bolaño-mania om zich heen en volgens Vrij Nederland zal de hype binnenkort ook in Nederland losbarsten. In Amerika stond 2666 hoog op de belangrijkste lijstjes met beste boeken uit 2008. Lees nu op 8WEEKLY een voorpublicatie uit dit intrigerende boek. Onderaan deze pagina vind je links naar recensies en artikelen.

ño-mania om zich heen en volgens Vrij Nederland zal de hype binnenkort ook in Nederland losbarsten. In Amerika stond 2666 hoog op de belangrijkste lijstjes met beste boeken uit 2008. Lees nu op 8WEEKLY een voorpublicatie uit dit intrigerende boek. Onderaan deze pagina vind je links naar recensies en artikelen.

Foto: Jerry Bauer

Foto: Jerry Bauer

Archimboldi onderhield nauwelijks contact met Duitse schrijvers, onder andere omdat de hotels waar de Duitse schrijvers hun intrek namen als ze naar het buitenland gingen, niet de hotels waren waar hij gewoonlijk verbleef. Wel leerde hij een gerenommeerde Franse schrijver kennen, een schrijver die ouder was dan hij, wiens literaire essays hem roem en erkenning hadden bezorgd en die met hem sprak over een huis waarin alle verdwenen Europese schrijvers hun toevlucht zochten. Deze Franse schrijver was ook een verdwenen schrijver, dus hij wist waar hij het over had, en om die reden nam Archimboldi de uitnodiging om het huis te bezoeken aan.

Ze kwamen er aan in het donker, met een gammele taxi waarvan de chauffeur in zichzelf praatte. De man herhaalde zich, kraamde onzin uit, verviel opnieuw in herhaling, werd boos op zichzelf, wat maakte dat Archimboldi zijn geduld verloor en zei dat hij zich op het rijden moest concentreren en zijn mond moest houden. De oude essayist, die zich niet leek te storen aan de monoloog van de chauffeur, wierp Archimboldi een lichtelijk verwijtende blik toe, alsof hij de taxichauffeur, overigens de enige in het dorp, had beledigd.

Het huis waar de verdwenen schrijvers woonden, lag in een enorm park vol bomen en bloemen en met een zwembad waar witgeverfde ijzeren tafeltjes met parasols en ligstoelen omheen stonden. Aan de achterkant, in de schaduw van een paar eeuwenoude eiken, was een jeu de boules-veldje, en verderop begon het bos. Toen ze aankwamen, zaten de verdwenen schrijvers in de eetzaal te eten en naar het nieuws op de televisie te kijken. Het waren er veel, bijna allemaal Fransen, en Archimboldi verbaasde zich daarover, want hij had nooit gedacht dat er in Frankrijk zoveel schrijvers waren verdwenen. Maar wat vooral zijn aandacht trok, was het aantal vrouwen. Veel vrouwen, allemaal van gevorderde leeftijd, sommige met zorg en zelfs elegant gekleed, en andere die er duidelijk verwaarloosd uitzagen, waarschijnlijk dichteressen, dacht Archimboldi, die vuile ochtendjassen, pantoffels en kniekousen droegen, zich niet hadden opgemaakt en van wie enkele hun grijze haren onder wollen mutsen hadden gepropt die ze ongetwijfeld zelf hadden gebreid.

Er werd aan tafel bediend, althans in theorie, door twee in het wit geklede dienstmeisjes, hoewel er eigenlijk sprake was van een lopend buffet en elke schrijver rondliep met zijn dienblad en nam waar hij zin in had. Wat vindt u van onze kleine gemeenschap, vroeg de essayist, terwijl hij zachtjes lachte omdat op dat moment, achter in de eetzaal, een van de schrijvers was flauwgevallen of getroffen door de een of andere aanval en de twee dienstmeisjes hun best deden om hem weer bij te brengen. Archimboldi antwoordde dat het nog te vroeg was om zich een idee te vormen. Daarna zochten ze een onbezet tafeltje en schepten hun borden vol met iets wat op aardappelpuree met spinazie leek, met een hardgekookt ei en een gegrilde biefstuk. Ze dronken er een glaasje wijn uit de streek bij, een zware wijn die naar aarde smaakte.

Achter in de eetzaal, bij de flauwgevallen schrijver, stonden nu een paar jongemannen, allebei in het wit, plus de twee dienstmeisjes en een groep van vijf verdwenen schrijvers die toekeken hoe hun collega weer werd bijgebracht. Na het eten nam de essayist Archimboldi mee naar de receptie om hem als gast te laten inschrijven, maar aangezien er niemand was om ze te woord te staan, gingen ze naar de televisiezaal, waar verscheidene verdwenen schrijvers zaten te dommelen, terwijl een presentator het had over mode en over de liefdesperikelen tussen beroemdheden van de film en de Franse televisie, waarbij veel namen waren die Archimboldi nog nooit had gehoord. Daarna liet de essayist hem zijn slaapkamer zien, een ascetisch vertrek met een klein bed, een tafel, een stoel, een tv, een kast, een koelkast van geringe afmetingen en een badkamer met douche.

Het raam bood uitzicht op het park, dat nog verlicht was. De geur van bloemen en nat gras drong het vertrek binnen. In de verte hoorde hij een hond blaffen. De essayist, die op de drempel was blijven staan terwijl Archimboldi de kamer inspecteerde, overhandigde hem de sleutels terwijl hij hem verzekerde dat hij daar misschien niet het geluk, waar hij niet in geloofde, maar wel vrede en rust zou vinden. Daarna ging Archimboldi met hem naar zijn eigen kamer, die op de benedenverdieping lag en die een exacte kopie leek van het vertrek dat hem was toegewezen, niet zozeer vanwege de meubels en de afmetingen als wel vanwege de kaalheid. Je zou zeggen dat hij ook net is aangekomen, dacht Archimboldi. Er waren geen boeken, geen rondslingerende kleren, geen persoonlijke bezittingen, er was geen afval en niets waarin het vertrek verschilde van het zijne, behalve een appel op een wit bord op het nachtkastje.

De essayist leek zijn gedachten te raden en keek hem aan. Het was een blik van verbijstering. Hij weet wat ik denk en nu denkt hij hetzelfde en kan het maar niet begrijpen, zoals ik het evenmin begrijp, dacht Archimboldi. Eigenlijk lag er in hun beider blik niet zozeer verbijstering als wel droefheid. Maar die appel op het witte bord, dacht Archimboldi.

‘Die appel ruikt ’s nachts,’ zei de essayist. ‘Als ik het licht uitdoe. Hij ruikt net zo sterk als het gedicht over de vocalen. Maar uiteindelijk verzuipt alles,’ zei de essayist. ‘Alles verzuipt in het verdriet. Alle welsprekendheid vloeit voort uit verdriet.’

Ik begrijp het, zei Archimboldi, hoewel hij er niets van begreep. Daarna schudden ze elkaar de hand en deed de essayist de deur dicht. Aangezien Archimboldi nog geen slaap had (hij sliep weinig hoewel hij soms zestien uur achter elkaar kon slapen) ging hij een rondwandeling maken langs de verschillende afdelingen van het huis.

In de televisiezaal waren nog maar drie verdwenen schrijvers, alle drie diep in slaap, en een man op de televisie die op het punt leek te staan om te worden vermoord. Archimboldi bleef een tijdje naar de film kijken, maar daarna kreeg hij er genoeg van en ging naar de eetzaal, waar niemand was, en liep vervolgens door verscheidene gangen totdat hij bij een soort gymnastieklokaal of massageruimte kwam waar een jongeman in een wit hemd en een witte broek bezig was met gewichtheffen en onderwijl praatte met een oude man in pyjama; toen ze hem aan zagen komen, wierpen ze hem een zijdelingse blik toe en zetten hun gesprek gewoon voort, alsof hij lucht was. De vent met de gewichten leek een huisknecht en de oude man in pyjama zag er eerder uit als een terecht vergeten dan als een verdwenen romanschrijver, de typische slechte Franse romanschrijver en pechvogel, waarschijnlijk geboren onder een ongelukkig gesternte.

Toen hij het huis via de achterdeur verliet, zag hij aan het eind van een verlichte galerij twee oude vrouwtjes naast elkaar op een schommelbank zitten. De ene praatte met een zangerige, aangename stem, als een beekje dat door een bedding van platte stenen stroomt, en de andere zat zwijgend te kijken naar de duisternis van het bos dat zich achter de jeu de boules-veldjes uitstrekte. De vrouw die praatte leek hem een lyrische dichteres, iemand die veel dingen te vertellen had die ze niet in haar gedichten kwijt had gekund, en de vrouw die haar mond hield een belangrijke romanschrijfster die schoon genoeg had van zinloze frasen en woorden zonder betekenis. De eerste droeg jeugdige, om niet te zeggen kinderlijke kleren. De tweede droeg een goedkope ochtendjas, gymschoenen en een spijkerbroek.

Hij wenste ze goedenavond in het Frans en de oude vrouwtjes keken hem aan en lachten tegen hem, alsof ze hem uitnodigden bij hen te komen zitten, wat Archimboldi onmiddellijk deed.
‘Is dit uw eerste avond in ons huis?’ vroeg het meisjesachtige oude vrouwtje.
Voordat hij kon antwoorden, zei het zwijgzame vrouwtje dat het weer begon op te knappen en dat ze binnenkort allemaal korte mouwen moesten dragen. Daar stemde Archimboldi mee in. Het meisjesachtige vrouwtje lachte, misschien denkend aan haar garderobe, en daarna vroeg ze wat voor werk hij deed.

‘Ik ben romanschrijver,’ zei Archimboldi.
‘Maar u bent geen Fransman,’ zei het zwijgzame vrouwtje.
‘Nee, ik ben Duitser.’
‘Uit Beieren?’ wilde het meisjesachtige vrouwtje weten. ‘Ik ben wel eens in Beieren geweest en ik vond het fantastisch. Alles is er even romantisch,’ zei ze.
‘Nee, ik kom uit het noorden,’ zei Archimboldi.
Het meisjesachtige oudje deed alsof ze huiverde.
‘Ik ben ook in Hannover geweest,’ zei ze. ‘Komt u daarvandaan?’
‘Zo ongeveer,’ zei Archimboldi.
‘Hun eten is afschuwelijk,’ zei het meisjesachtige vrouwtje.

Later wilde Archimboldi weten wat zij deden en het meisjesachtige vrouwtje zei dat ze tot aan haar huwelijk kapster was geweest, in Rodez, maar dat ze van haar man en kinderen niet mocht blijven werken. Het andere vrouwtje zei dat ze naaister was, maar dat ze er een hekel aan had om over haar werk te praten. Wat een rare vrouwen, dacht Archimboldi. Toen hij afscheid van ze had genomen, liep hij het park in, steeds verder weg van het huis dat nog gedeeltelijk was verlicht, alsof er nog een bezoeker werd verwacht. Zonder te weten wat hij moest doen, maar genietend van de nacht en de geur van het land, kwam hij bij de ingang, een houten poort die niet goed sloot zodat iedereen naar binnen had kunnen komen. Ernaast ontdekte hij een bord dat hij bij zijn aankomst met de essayist niet had gezien. Op het bord stond, in donkere, niet al te grote letters:  KLINIEK MERCIER. RUSTHUIS-NEUROLOGISCH CENTRUM. Hij was niet verrast en begreep onmiddellijk dat de essayist hem naar een gekkenhuis had gebracht. Na een tijdje keerde hij terug naar het huis en ging de trap op naar zijn kamer om zijn koffer en zijn schrijfmachine te halen. Alvorens te vertrekken wilde hij de essayist nog even zien. Nadat hij had geklopt en er niemand had geantwoord, ging hij de kamer binnen.

De essayist lag diep te slapen, alle lampen waren uit, hoewel door de opengeschoven gordijnen het licht van de voorgalerij binnenviel. Het bed was nauwelijks omgewoeld. Hij leek net een sigaret onder een zakdoek. Wat is hij oud, dacht Archimboldi. Daarna vertrok hij geruisloos en toen hij weer door het park liep meende hij aan de rand ervan, waar het bos begon, een in het wit geklede man te zien die van boom naar boom rende en zich achter de stammen verstopte.

Pas toen hij buiten de kliniek was, op de weg, vertraagde hij zijn pas en probeerde normaal adem te halen. De ongeplaveide weg liep door bossen en heuvels met zachtglooiende hellingen. Een windvlaag bewoog af en toe de takken van de bomen en maakte zijn haar in de war. De wind was warm. Eén keer passeerde hij een brug. Toen hij in de buurt van het dorp kwam, begonnen er honden te blaffen. Bij het stationsplein ontdekte hij de taxi die hem naar de kliniek had gebracht. De chauffeur zat niet op zijn plaats, maar toen Archimboldi langs de auto liep zag hij een gedaante op de achterbank die zich bewoog en zo nu en dan schreeuwde. De deuren van het station stonden open, maar de loketten waren nog niet voor het publiek geopend.Op een bank zaten drie Noord-Afrikanen te praten en wijn te drinken. Ze groetten elkaar met een hoofdknik en daarna ging Archimboldi naar de perrons. Er stonden twee treinen naast een paar loodsen. Toen hij de wachtkamer weer binnen ging, was een van de Noord-Afrikanen vertrokken. Hij nam plaats op de bank aan de overkant en wachtte tot de loketten opengingen. Daarna kocht hij een kaartje naar zomaar een plaats en verliet het dorp.

Copyright Nederlandse vertaling © 2009 Aline Glastra van Loon en Arie van der Wal, Wim Scherpenisse en J.M. Meulenhoff bv, Amsterdam

Roberto Bolaño • 2666  • Meulenhoff • € 49,95 • 1088 blz. • ISBN: 9789029084482

Lees meer over de Bolaño-mania bij The Economist en Vrij Nederland

Recensies:
The Nation
The New York Times Book Review
Slate
Newsweek
Village Voice