Boeken / Achtergrond
special: Twee boeken over Reve besproken

Niet nog nader tot hem

Gerardje van Theodor Holman en het eerste deel van Nop Maas’ Gerard Reve. Kroniek van een schuldig leven vormen einde en begin van een periode. Terwijl Revianen zich laven aan de stroom Reve–publicaties, is ook een eerste begin van een objectief kijken naar deze schrijver merkbaar.

Twee november jongstleden, drie en een half jaar na de dood van Gerard Reve, presenteerde Nop Maas in de Rode Hoed in Amsterdam het eerste deel (De vroege jaren. 1923 – 1962) van zijn biografie van de zelfverklaarde volksschrijver: Gerard Reve. Kroniek van een schuldig leven. Een paar maanden daarvoor kwam Gerardje uit, Theodor Holmans ‘notities van een Reve–liefhebber’. Beide werken verschijnen te midden van een maar zeer geleidelijk slinkende stroom van Reve–boekjes, –bijeenkomsten,–lezingen, –borrels en meer. Een stroom die al decennia voor het overlijden van de auteur op gang gekomen was maar die daarna enorm gegroeid is.

Die fascinatie of – voor de niet–fans – obsessie die veel Revianen vertonen, neemt soms wat malle vormen aan. Een voorbeeld daarvan is het feest dat voormalige liefdesvrienden Henk van Manen en Willem van Albada (in Reves proza respectievelijk Woelrat en Teigetje) afgelopen augustus organiseerden. Een paar honderd Revianen verkenden de  heilige plaats’ Greonterp, het Friese dorp waar Reve in de jaren zestig woonde. In stille aanbidding luisterden zij naar troostbrieven en doodszangen. Op niet–ingewijden begint het Reve–fandom steeds meer de indruk van een cultus te maken, een soort vrijmetselarij waarvan de leden elkaar bij iedere bijeenkomst tot gekmakens toe met citaten (‘Hoei boei!’ en het bankje) en anekdotes om de rode oren slaan, onderwijl ironisch nippend aan een glaasje bessen–appel.

Leuke boekjes
De talloze boekjes rond Reve lijken voor het merendeel voor en door cultleden geschreven. Ze richten zich meestal op een detail van een detail. Een goed voorbeeld is Nol Gregoors De jongen die Werther Nieland werd, waarin vruchteloos wordt getracht uit te vinden wie nou precies wie was in die novelle. Of Wim Wennekes’ Jezus Maria!, een soort grabbelton van feitjes die in de verte verband houden met De Avonden. Om toch boven de twintig pagina’s uit te komen, worden in dergelijke werkjes vaak maar zoveel mogelijk – al honderden malen gepubliceerde – foto’s opgenomen, zoals die van Gerard als baby op de arm van zijn moeder. De schrijver besteedt altijd een paar pagina’s aan het onvermijdelijke conflict met Reve zelf, dat losbrak voor of na publicatie.

Die werken kunnen uiteraard geen kwaad, maar weten de nieuwste Reve–biografen boven dat niveau uit te stijgen? De ondertitel van Holmans notities doet het tegendeel vermoeden: we hebben hier met een Reve–liefhebber te maken, en dat betekent dat scepsis en kritiek aan de kant worden geschoven. De eerste tien pagina’s wordt een fictief bezoek van de auteur aan Reve en Joop Schafthuizen beschreven, gecompileerd uit fragmenten van echte interviews aan huis. In een voorwoord legt Holman daarna uit hoe het boek het resultaat is van zijn niet–geslaagde pogingen voor De Groene Amsterdammer een vie romancée in afleveringen te schrijven. Die oorsprong is inderdaad te merken aan de fragmentarische opbouw van het boek, hoe sommige gebeurtenissen meermalen langskomen en aan de grote sprongen in de tijd die worden genomen.

Contrast
Een biografie is het in ieder geval niet geworden, en hoewel Holman dat in zijn inleiding ook niet lijkt te pretenderen, tracht hij toch soms wat hinderlijk de diepte in te gaan, zoals bij het aanwijzen van literaire invloeden. Ook komt hij, ingeleid met veel dramatische regelafbrekingen, met de onthulling dat Reves eerste serieuze vriend de Amerikaan James S. Holmes was, iets wat al gevoeglijk bekend was. Er zijn ook wat oude mythes blijven hangen in het boek, zoals de vermelding dat liefdesvriend Joseph Cals (‘Jakhals’) de zoon van de minister–president was. Tenslotte lijkt Holmans’ verdediging van minder mooie karaktertrekken van de volksschrijver sterk beïnvloed door zijn eigen adoratie, met name waar het gaat om Reves racistische uitlatingen. Stelt Holman op pagina 267 nog dat ‘Gerardje’ geen racist is en dat de beschuldiging daarvan zelfs ‘belachelijk’ is, op pagina 276 heet het dat Reve ‘geen racist wil zijn, maar het ondanks zichzelf wel is’. Dit tegelijk wel en niet toegeven lijkt niet zozeer het gevolg van Reves beroemde dubbelzinnigheid, maar eerder van Holmans onvermogen de schrijver kritisch te bekijken.

~

Niettemin is Holmans boek – in ieder geval voor de fan – een feest der herkenning, waarin losse anekdotes nog eens op een rijtje worden gezet. Dit alles in een prettige en gelukkig niet–Reviaanse stijl. Binnen het genre van het leuke–Reve-boekje is Holmans werk zeker geen miskoop; verwacht alleen geen nieuwe feiten of inzichten. Het contrast met Nop Maas’ minutieuze studie kan dan ook niet groter zijn. Waar Holmans werk volgens de – aldus Maas – heersende trend (bijna) onder de driehonderd bladzijden blijft, heeft hij zelf hiermee radicaal gebroken door maar liefst 730 pagina’s vol te schrijven, en we hebben hier nog maar te maken met het eerste van drie delen. Bovendien heeft Maas niet enkel – zoals Holman – van de primaire en secundaire werken rond Reve gebruikgemaakt. Hij heeft ook vele nieuwe, ongepubliceerde documenten boven water gehaald en de meeste nog levende vrienden, kennissen en vroegere geliefden die in het boek voorkomen, persoonlijk gesproken.

Een onverbeterlijke pestkop
De enorme berg feiten die Maas heeft weten te vergaren leidde uiteraard tot ‘een zekere mateloosheid’ (Remco Meijer in De Volkskrant) maar hij heeft deze vaardig weten te bedwingen tot ‘een even feitelijk als meeslepend relaas’ (Jos Bloemkolk in Het Parool). De ondertitel (Kroniek van een schuldig leven) is goed gekozen: Maas is met gevoel voor detail en nuance een kroniekschrijver, die afstand houdt van zijn onderwerp, niet leuk probeert te zijn, maar toch – meestal – de aandacht zonder problemen weet vast te houden. De nadruk in het boek ligt op Reves problematische, ‘schuldige’ relaties met zijn ouders, zijn broer, de Nederlandse literaire wereld en vooral zijn partners, vrouwen en mannen. Altijd een buitenstaander, en een onverbeterlijke pestkop, die, nadat zijn eerste vriendinnetje Tineke Fraterman het had uitgemaakt, nog jaren lang haar foto liet zien met de woorden ‘dat is een hele slechte vrouw’.

Het verfrissende is dat Maas de blik nu eens niet uitsluitend richt op Reves uitentreuren bestudeerde communistische jeugd – die heeft hij zelf al grondig behandeld in Kleine bolsjewieken (1999). De hoofdstukken over die zeer vroege jaren zijn overigens meer dan competent, maar Reves relatie met Fraterman komt prominenter naar voren. Ook zijn moeizame verhouding met de eerder genoemde Holmes – die al een vaste vriend had – en vooral met echtgenote Hanny Michaelis komen uitgebreid aan bod. Na een eerste ontmoeting, karakteriseert Reve haar als ‘een pannenspons’, tegenover zijn vrienden en ouders spreekt hij het liefst over ‘die vuile rotjodin’ en in brieven moet ze goede raad verduren als ‘houdt goede moed, leef zuinig en zorg dat je Vrijdag geen bloedkut hebt’. Alles uiteraard overgoten met de beruchte Reviaanse ironie.

Hanny moet Gerards arrogantie en zuinigheid voor lief nemen; op Parijse terrassen probeert hij altijd zonder te betalen weg te lopen en hij neemt ‘van de kar gevallen’ vis mee die zelfs de katten niet lusten. Verder zijn er de bevliegingen, zoals in zijn ‘Engelse periode’, wanneer hij niet alleen Engels schrijft maar dat thuis ook steeds spreekt. Daarnaast moet ze zijn algehele waanzin (vanuit haar zolderkamer bekogelt hij een kerk met eieren) en tenslotte zijn dubbelzinnige seksuele gedrag tolereren. In steeds ingewikkelder redeneringen legt hij haar, meestal per brief, uit hoe hij wel maar toch niet homo is, hoe ze zijn omgang met jongens moet bekijken, hoe hij haar nooit zal verlaten.

Einde en begin
Maas schrijft de tragische kroniek van een auteur die, zowel in zijn persoonlijk als zijn professioneel leven, na het eerste, buitenproportionele succes met De Avonden (1947) geen idee had welke kant hij op moest, met zijn talent, zijn seksualiteit, zijn leven. Na het mislukken van zijn pogingen door te breken in de Engelstalige wereld en de armoedige Londense jaren, eindigt Maas het eerste deel van de biografie vlak na het Edinburghse schrijverscongres waar Reve publiekelijk uit de kast was gekomen. In alle opzichten zit hij aan de grond: ‘hij woonde in een krot, (…) dronk teveel (…) zijn liefdesvriend was ervandoor.’ Maar Reve–liefhebbers weten dat het succes net om de hoek ligt, met de publicatie van Op weg naar het einde (1963).

~

De twee boeken vormen einde en begin van een tijdperk. Holmans boek is een soort uitgebreide, definitieve versie van het leuke–Reve–boekje, waarin alle malle anekdoten en citaten op een rijtje worden gezet – wat uiteraard niet betekent dat zulke boeken niet meer zullen verschijnen. Maas’ biografie vormt het begin van een nieuwe fase in het Reve–vorsen: systematischer, breder, en niet langer enkel emotioneel betrokken en omver tuimelend van bewondering. Niet nog nader tot hem, maar van een gezonde afstand. Die manier van kijken zorgt allerminst voor een devaluatie, maar voor een nieuwe, oprechter waardering van het fenomeen en de schrijver Gerard Reve.

Gerardje. Notities van een Reve–liefhebber, Theodor Holman, uitgeverij Mets & Schilt, € 19,90, 318 pagina’s, ISBN 97890533064

Gerard Reve. Kroniek van een schuldig leven I. De vroege jaren (1923–1962), Nop Maas, uitgeverij Van Oorschot, € 35, 730 pagina’s, ISBN 9789028241251