Boeken / Achtergrond
special: Margot Dijkgraaf interviewt Umberto Eco

Waarheid, of het probleem van falsificatie

De romans van mediëvist en semioticus Umberto Eco winnen met de opkomst van internet enkel aan belang. Wat nemen de mensen voor waar aan, wat ‘horen’ zij en wat niet? Zijn laatste roman De begraafplaats van Praag handelt over historische complotten, zoals zo vaak gekatalyseerd door vreemdelingenhaat. Naar aanleiding van de publicatie werd Eco op vrijdag 4 maart in de Rode Hoed geïnterviewd door Margot Dijkgraaf, in samenwerking met de SLAA en uitgeverij Prometheus. Het bovenliggende thema was de waarheid, maar dan wel gebracht met kwinkslagen.

~

Umberto Eco is waarschijnlijk de best verkopende auteur wereldwijd mét reële literaire pretenties. Hij heeft een indrukwekkende lijst literaire bestsellers op zijn naam, met als beroemdste werken het door half Nederland gelezen De naam van de roos en de, in de woorden van Dijkgraaf, ’thinking man’s Da Vinci codeDe slinger van Foucault – dat misschien wel zijn beste werk is.

In een met Italiaanse klemtonen uitgesproken Engels praat Eco als eerste over zijn relatie met zijn vertalers. Na een applaus te hebben gevraagd voor Patty Krone, (samen met Yond Boeke) de Nederlandse vertaler, blijft hij gul: ’they make something of a maffia, they are my artificial consciousness’. Direct gevolgd door een sappig verhaal over drie clandestiene Chinese vertalingen van De naam van de roos. Een daarvan had zelfs, aldus Eco, een naakte vrouw op de cover staan en was getiteld: Sex in the monastery. De inmiddels 79-jarige Eco is goedgeluimd.

Yes! Repugnant!
Tien jaar geleden interviewde Dijkgraaf Eco ook al, destijds naar aanleiding van het verschijnen van de avonturenroman Baudolino. Ook daarin was het overheersende thema het probleem van waarheid en falsificatie, zoals gezegd de gedeelde grond van al zijn romans. En dat geldt, natuurlijk voorzien van een geheel eigen draai, ook voor De begraafplaats van Praag. Deze roman verhaalt, tegen de achtergrond van de grote negentiende-eeuwse gebeurtenissen, over een van haat vervulde meestervervalser. De protagonist Simone Simonini is het enige gefictionaliseerde karakter in het boek. Eco vertelt hoe hij zich wilde inleven in de psychologie van een spion, hoe hij een oplichter wilde scheppen. De ook in het boek opgevoerde (gelijknamige) opa van Simonini heeft wel echt bestaan. Eco vond brieven waarin deze blijk gaf van typische ‘complot-paranoia’; hij wist zelfs de verantwoordelijkheid voor de Franse Revolutie aan de Joden toe te schrijven.

Terug naar de hoofdpersoon. Dijkgraaf, licht verwonderd: ‘He is extremely unsympathetic.’ Eco onderbreekt enthousiast: ‘Yes! Repugnant!’ De roman begint met een monoloog waarin Simonini zo ongeveer ieder denkbaar ras of volk beschimpt. ‘En dat’, zegt Dijkgraaf, ’terwijl een roman meestal een machinerie van empathie is.’ Eco knikt. Dijkgraaf blijft zoeken, en zegt dat de enige eigenschap van Simonini die sympathie opwekt, is dat hij zo van eten houdt. Maar dit wordt door de auteur direct de grond in geboord: ‘Zijn god is zijn buik, en dat is juist afstotend. It’s Eichmann, the banality of evil’. Simonini leeft voor zijn werk, voor zijn vervalsingen, en niets meer.

In Eco’s korte nawoord bij De begraafplaats van Praag staat, zo parafraseert Dijkgraaf: ‘Simonini is historical, and he’s still among us.’ Eco haalt, wat onduidelijk formulerend, Wikileaks aan. Over ambassadeurs die klakkeloos clichématige, maar onware berichten uit media overnemen, om die door te sturen naar de machthebbers in hun thuisland. De moraal hiervan is dezelfde als die van de roman: mensen geloven alleen wat ze al weten, en het is gemakkelijk om daarop in te spelen. Zie bijvoorbeeld de stoet (historisch bestaande) complottenschrijvers als Sue, Joly en Goedsche in De begraafplaats van Praag. Die namen allemaal verhalen en vertelstructuren van elkaar over, gaven daar een andere titel en een andere vijand aan, om het vervolgens in een net wat andere vorm weer te publiceren. En niemand die het merkte, of niemand die erin slaagde het te ontkrachten.

Auteur als God
‘Er is natuurlijk’, gaat Eco verder, ‘een verschil tussen kunstenaars en de mensen die mythen creëren.’ Dat laatste heeft niet per se iets met esthetiek te maken. Vergelijk de Bijbel, het is niet moeilijk te bewijzen dat sommige delen slecht geschreven zijn, maar ze creëerden uiteraard wel een universum. Of het werk van Dumas: ‘it’s a big, repetitious machine of lies and the machine tells the truth.’ ‘En wat is er dan waar in De begraafplaats van Praag?’ vraagt Dijkgraaf. Nu, de waarheid is dat Simonini een vervalser, een leugenaar is. En als alles vals is of vals lijkt, hoe dan te onderscheiden wat waar is?

Anderszins, in literatuur bestaat dé waarheid: ’the author is God’. Dat Anna Karenina stierf onder een trein kan niet worden ontkend – ‘zelfs niet door God!’ –, dat Napoleon stierf op Sint Helena wél! Over onwaarheid gesproken: waarom wilde Eco eigenlijk schrijven over De protocollen van de wijzen van Zion? ‘It’s the greatest forgery of all times.’ Toen, ergens in het interbellum, onomstotelijk werd vastgesteld dat de Protocollen nep waren, werden ze alleen maar serieuzer genomen. En dat is fascinerend.

Ideale lezer
In al Eco’s uitspraken lijkt een vleugje ironie te zitten. Dat maakt het voor de toehoorder die zijn boeken kent volstrekt logisch dat deze man die boeken geschreven heeft. Dijkgraaf brengt het gesprek op Eco’s relatie tot de lezer. Eco stelt dat hij zijn ideale lezer tijdens het schrijven in zijn gedachten opbouwt. Sommigen zullen samenvallen met het ideaalbeeld, anderen niet. Ogenschijnlijk spottend: ‘Mwoah, it’s a tragedy.’

Neem bijvoorbeeld het intrigerende personage Taxil in De begraafplaats van Praag. Hij is te absurd om waar te zijn, zo zal Eco’s ideale lezer denken. Maar dan ziet de lezer ingevoegde gefotokopieerde plaatjes van zijn boeken, en denkt, goed, hij heeft bestaan en boeken geschreven, maar zijn karakter moet gefictionaliseerd zijn. Maar, zo zegt Eco, ook aan zijn door mij opgetekende levensloop is niets verzonnen! Allemaal: ‘To keep it schizophrenic, ambigious.’

Collectief geheugen
Dan praat Eco over de huidige cultuur. Van het verleden hebben we alleen de verhalen en gebeurtenissen met waarde onthouden. Het huidige probleem is dat internet alles bewaart, dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen wat van belang is en wat niet. De naïeve gebruiker wordt overweldigd door een teveel aan nutteloze informatie. Dit is bekend, maar Eco’s hierop volgende vergelijking is leuk: televisie bracht de armen veel nieuwe informatie, leerde ze hoe de taal te gebruiken et cetera, terwijl het de rijkeren er alleen maar van weerhield een boek te lezen. Met internet is het andersom: het is goed voor de kritische burgers, want zij weten hoe onderscheid te maken tussen wat van belang is en wat niet. Maar de onwetende burger ziet alleen een oneindige brij informatie.

Na een kort uur gepraat te hebben, kondigt de strikte Dijkgraaf aan dat het publiek vier vragen mag stellen (‘maar geen over Berlusconi’, interrumpeert Eco). De meest interessante vraag wordt als volgt ingeleid. In het boek zegt Simonini: ‘Joden hebben geen cultuur’. Laatst zei ‘a member of the Dutch right-wing party’ (u kent hem wel): ‘Moslims hebben geen cultuur’. Ze zeggen steeds hetzelfde. Eco: ‘Correct! The racist paints the enemy independent of the enemy’. Zo kan hij de mensen steeds weer vertellen wat ze al dachten te weten, en dus ook wat ze willen horen.

En zo gaat dat al honderden jaren. Nog nagrinnikend en gevuld van een licht mededogen met de arme, domme mens – de ander, uiteraard – verlaat het publiek de zaal. Voor wie meer van Eco zelf wil horen, er verschijnt nog dit jaar een nieuw essay, getiteld Confessions of a young novelist.