Boeken / Achtergrond
special: De man en zijn werk

Wolkers

.

~

De korte stukjes tekst in Dagboek 1974, of langer wanneer er iets opmerkelijks is gebeurd, geven een mooi beeld van zijn leven. Wolkers kookt voor zijn vrienden, doet boodschappen in de Beethovenstraat en kijkt naar het voetbal. Die tijd houdt hij over omdat hij gedisciplineerd en nauwkeurig werkt. Wolkers windt zich op wanneer Amerika voor miljarden wapens Perzië binnenpompt maar ook wanneer zijn de blauwe papaver uit Tibet al iets meer van zijn blauwe bloemen toont. Hij fotografeert elke dag het dode molletje dat hij vond om het ontbindingsproces vast te leggen. En al die kleine bezigheden en anekdotes in die typische, beeldende Wolkers-stijl, vallen als puzzelstukjes precies binnen zijn thematiek en leven.

Een gereformeerd milieu en een gipsen torso

Wolkers wordt op 26 oktober 1925 geboren in Oegstgeest in een streng gereformeerd gezin. Zijn dominante vader leest hem driemaaldaags voor uit de bijbel, maar hij wint de ziel van zijn zoon er niet mee. Wolkers begint zich af te zetten tegen zijn gereformeerde milieu. Zijn oudere broer, die hierin zijn voorbeeld is, overlijdt tijdens de Tweede Wereldoorlog aan difterie. In deze periode valt Wolkers ook van zijn geloof. De broer als tegenspeler van de calvinistische vader en satires op het geloof zijn veelvuldig terug te vinden in de boeken van Wolkers.

In de jaren voor de oorlog ging het niet al te best met de kruidenierswinkel van zijn vader. De jonge Wolkers zwierf rond en nam allerhande baantjes aan. Tegen het einde van de oorlog belandt hij op de Leidse schildersacademie. Hij ontdekt daar het gipsen torso van een jonge Griekse godin, waar hij zijn lusten op botviert. Zij is echter niet tegen Wolkers’ heftige omhelzingen bestand en valt op een dag in stukken uiteen, waarop Wolkers van de academie getrapt wordt. Vervolgens studeert Wolkers bij de schilder Kokoschka in Salzburg en krijgt hij in 1957 van de Franse regering een beurs om bij Zadkine aan de Académie de la Grande Chaumière te Parijs zijn studie te voltooien. Daar begint hij zijn eerste verhalen te schrijven, die hij in 1961 publiceert onder de titel Serpentina’s Petticoat.

Wolkers’ krijgt vele reacties op deze verhalenbundel. Lezers sturen hem exemplaren van het boek, besmeurd met menselijke uitwerpselen maar ook bedolven onder lipstick-kusjes. Wolkers voelt zich aangemoedigd en bleef schrijven.

Penetratie, precisie en principes

~

Wolkers doet gedegen onderzoek voor hij begint met schrijven. “De hele dag bezig met lezen en doorkijken van materiaal over Bandung, voor het stuk Hallo Bandung“, schrijft hij op zondag 14 juli. Niet alles hoeft waar gebeurd te zijn, maar Wolkers transformeert het realistische naar literatuur. Het moet toch wel geloofwaardig overkomen! Er wordt na de eerste versie nog flink aan zijn boeken gesleuteld, waarna hij nog zo’n zes versies van het boek schrijft. Het is zijn vrouw en muze Karina die hem tenslotte het boek hardop voorleest om de laatste fouten eruit te halen.

Op allerlei gebieden in het werk van Wolkers is de invloed van de bijbel terug te vinden. Het ‘memento mori’ dat zijn vader er instampte maakte Wolkers geen vroom, braaf jongetje, maar wekte zijn interesse naar vergankelijkheid en seksualiteit. Die vergankelijkheid wil hij nog wel eens op lugubere wijze uitbeelden, zoals de fotoserie van het dode molletje. Ook het tegenovergestelde van het ‘memento mori’, conceptie en het ontkiemen van nieuw leven is een belangrijk thema in zijn werk. Wolkers zei ooit in een interview: “Elke zaadcel bevat bij de conceptie reeds een klein doodshoofdje”. Wolkers schuwt er vervolgens niet voor de weg van die zaadcelletjes onomwonden te beschrijven. Op drie januari: “Voor ik ga douchen trek ik me even af en neuk later nog met Karina”.

Wolkers zegt waar het op staat, en ook dat directe en gevatte vind je terug in de bijbel. “Als er in de bijbel sprake is van een appel, dan wordt die aan iemand gegeven. Alles wat in de bijbel staat heeft een functie”, aldus Wolkers. Zo is het ook in zijn werk. Hij geeft geen overbodige details en heeft het verloop van zijn verhaal goed uitgedacht. Zoals Tsjechov het zegt: “Als er aan het einde van het toneelstuk een schot valt, moet er aan het begin een geweer te zien geweest zijn”. Ondanks dat Wolkers’ zinnen kort en direct zijn, bevatten ze vaak de mooiste metaforen. “Die vuile trut heeft (…) een soort interview gebakken dat een platgereden aardworm uit het graf zou doen herrijzen als ze het abusievelijk bij zijn literaire nalatenschap stopten”.

In het jaar 1974 gaat het Wolkers goed. Hij haalt de lekkerste flesjes chablis en champagne voor zijn bezoek. En dan die heerlijke, exquise hapjes! Wolkers geniet van het leven, maar toont zich een geëngageerd man. Hij had nog steeds geen rekening ontvangen van de 5000 gulden die hij aan het Strijdfonds Chili overgemaakt had.

~

Wolkers symphatiseert sterk met het socialisme. Ook in zijn boeken klinkt zijn revolutionaire visie door. Bijvoorbeeld in de De Walgvogel, waar hij in 1974 aan schrijft. De Nederlandse kolonialisten in Indië komen er niet al te fraai vanaf. “Een romanschrijver mag wel een moralist zijn, maar hij mag niet programmatisch gaan schrijven”, vindt Wolkers.

Zijn principes gooit Wolkers niet zomaar aan de kant. In 1963 ontvangt hij zijn eerste literatuurprijs, die van de stad Amsterdam, voor Serpentina’s Petticoat. In 1966 retourneert hij het geld. Hij is het niet eens met het sadistisch optreden van de Amsterdamse politie tegen de provo’s. Later in zijn carrière weigert hij de Constantijn-Huygensprijs en de P.C. Hooftprijs. Volgens Wolkers zijn literaire prijzen in Nederland een farce. Vriendjespolitiek!

En toen was het goed

De man, zijn werk en de thematiek passen bij elkaar. ‘Dit klopt’, denk je, wanneer je Wolkers’dagboek met zijn oeuvre in je achterhoofd leest. Met dezelfde precisie waarmee hij zijn bollen plant, schrijft hij zijn boeken en giet hij zijn engagement in prachtige beelden. Achter die norse kop en wilde krullenbos zit een talentvol, bevlogen man, met een innemend karakter.