Theater / Voorstelling

Talige theekransjestragiek

recensie: tgECHO - Botten

Er stond een theekransje op de planning, maar met Earl Grey en kamille heeft de get together van de oudjes Hannie, Willie en Annie weinig van doen. Miscommunicatie en onbegrip drijven de drie richting een punt waarop zelfs slaapthee hen niet meer kan redden. tgECHO laat met Botten onder de regie van Roeland Hofman zien hoe destructief taal kan zijn – en hoe schitterend tegelijkertijd.

Paniekhaas Hannie (Ellen Goemans) is vrij accuraat als ze zichzelf beschrijft als een afgedankte bh in een container. Zij en haar mede-bh’s Willie (Anna Schoen) en Annie (Lotte Dunselman) zijn gekleed als het meubilair van de seniorenflat die het decor vormt, en gedragen zich daar ook naar. Ze vullen de dagen met nostalgie, betuttelingen en het ophemelen van hun overleden mannen Henk, Henk en Henk. Hun teksten repeteren ze soms ter plekke op het podium, alsof ze zichzelf ergens van moeten overtuigen: ‘Ik ga thee drinken bij Hannie, want zij is eenzaam.’

Het neusgat van het universum

Hoewel er sprake is van een duidelijke drie-aktenstructuur – ‘Theevriendinnen,’ ‘Theezusters’ en ‘Theehoeren’ – schiet Botten op een grappige manier alle kanten uit. Het dwingt je om het idee van een plot of samenhang los te laten, en zelfs als je dat gedaan hebt, hebben de dames nog genoeg verrassingen in petto. Nostalgisch geneuzel kan zomaar omslaan in erotische vleierij, en mocht dat nog te voorspelbaar zijn, dan zijn er nog hun dromen over katten die je kunt opladen door middel van een stopcontact in de ogen.

De namen Hannie, Annie en Willie zijn niet meer dan argumenten die de drie vrouwen ervan moeten overtuigen dat ze nog bestaan. Hun identiteit is veranderlijk als de lichtval op het podium. ‘Als je dat kunt accepteren, dat je maar een piepklein stukje zout bent in het zwarte neusgat van het universum,’ aldus Annie, ‘dan slaan de stoppen door.’

De ontoereikendheid van taal

‘Wat we al niet met woorden kunnen… Verklaren. Vragen. beloven. Bevelen. Dat is toch ongelofelijk?’ Hoewel Botten een illustratie is van de ontoereikendheid van taal, is het diezelfde taal die de voorstelling bij elkaar houdt en telkens nieuwe energie geeft. Schrijver Erik Bindervoet, die eerder genomineerd werd voor de C. Buddingh’-prijs, levert een tekst die minutieus geconstrueerd is, maar tegelijkertijd de dynamiek behoudt. Het is muzikale poëzie, waarin woorden een eigen leven leiden en zich volledig onttrekken aan de wil van de personages. Soms weet je simpelweg niet wat je moet zeggen – dan roep je maar iets als ‘siliconenteef,’ ‘lepelhoer’ of ‘ik lig hier als een afgeknipte troela in een kip teriyaki.’

We kunnen niet terug

De flyer kondigt ‘herkenbaar sociaal gestuntel’ aan. Herkenbaar is Botten tot op zekere hoogte, maar veel vaker is het vervreemdend. We kijken niet naar mensen, we kijken naar karikaturen. Echter weten Dunselman, Goemans en Schoen moeiteloos te schakelen tussen een heel spectrum aan tonen: sarcastisch, meedogenloos, krankzinnig, liefkozend. Dit maakt dat je alles wat ze doen slikt tot het slot.

‘We kunnen immers niet meer terug,’ zegt Annie, en ze heeft voor de verandering een keer gelijk. Botten schuurt en is bij vlagen zo ongemakkelijk dat je je ogen ervoor wil sluiten, maar je kunt niet terug. Het is het soort theater dat je voor waarheid aanneemt, ook als die waarheid een oplaadbare kat betreft.