Boeken / Non-fictie

‘Schrijven over wielrennen is een manier om het te bezitten’

recensie: Tim Krabbé - De veertiende etappe

De emoties die sport, welke sport dan ook, bij mensen oproepen zijn bijna niet uit te leggen, irrationeel en ontastbaar, maar Tim Krabbé weet ze zwart op wit te krijgen. Zonder daarmee ook maar iets van die magie te verspillen.

De veertiende etappe. 71 wielerverhalen waarin opgenomen 43 wielerverhalen is Krabbé’s toevoeging aan de reeks boeken die in de aanloop naar de Tour de France verschijnt. De enigszins verwarrende titel verwijst naar 43 wielerverhalen, een verzameling verhalen van Krabbé uit 1984, aangevuld met later verschenen stukken, wat samen neerkomt op een totaal van 71 stuks. Hetzelfde getal als zijn leeftijd bij publicatie van dit boek. Krabbé houdt van dit soort ‘toevalligheden’. 1943 is ook nog eens zijn geboortejaar en in zijn klassieker de Renner  klimt hij dus voornamelijk op versnelling 43×19.

Alsof je midden in de wedstrijd zit

De gebundelde stukken verschenen in eerste instantie vooral als columns in de krant, en dus geven ze je het gevoel alsof ze over de koers van vandaag gaan. Jaartallen en voetnoten stellen fans in staat de precieze koersen op te zoeken. Altijd vanuit zijn persoonlijke perspectief geschreven, deelt Krabbé zijn visie op het wielrennen; zowel de professionele sport als zijn eigen amateurcarrière. Want Krabbé koerst zelf ook graag. Wanneer hij schrijft is het altijd of je midden in de wedstrijd zit, en dan maakt het niet uit of het de Tour is of zijn eigen veteranenkoers van 35 kilometer. Wanneer Krabbé zijn eigen records ‘verpulvert’ roept dat dezelfde sportliefde op als wanneer Hinault zijn derde Touroverwinning met acht seconden misloopt.

In zijn schrijven beschikt Krabbé over evenveel grootspraak als zelfrelativering, wat bijna altijd resulteert in scherpe stukken met veel humor. Wanneer hij bijvoorbeeld hooghartig over zijn eigen kansen in een amateurkoers speculeert: ‘In inhoud doe ik niet onder voor de beste sprinters en alle renners met meer inhoud kan ik hebben in de sprint’, volgt hij dit op met de relativerende woorden: ‘Coppi, die altijd over mijn schouder meeleest, loopt nu weg en schudt zijn hoofd.’

Hij heeft HET meegemaakt

Natuurlijk zijn er mensen die nog nooit van Coppi hebben gehoord, of van  Hinault, of Knetemann, of misschien zelfs niet van Joop Zoetemelk. Het is geheel afhankelijk van de leeftijd en kennis van de lezer wanneer in de tijdslijn van het boek de mooie verhalen in de bekende geschiedenis veranderen. In hoe verre dit boek mensen aanspreekt die niets met wielrennen hebben blijft de vraag. Is Krabbé’s humor en zijn literaire stijl voldoende om het sportboekgenre te overstijgen? Het antwoord neigt naar ja. Als niet alle stukken, dan zou toch zeker een kleine selectie voldoende moeten zijn om een voorzichtige wielerliefde aan te wakkeren. En voor hen die wél van fietsen, maar niet van lezen houden werkt het misschien wel andersom.

Krabbé weet sport en prachtig schrijven te combineren, misschien wel omdat hij juist zelf zoveel fietst. Gerrie Knetemann zei ooit over Krabbé’s verhalen: ‘Tim Krabbé heeft HET gevoeld. Hij heeft HET meegemaakt.’ Met deze ‘HET’ moet Knetemann de sport bedoelen en al het onverwoordbare dat daaraan vastkleeft. Zoals Krabbé zelf zegt: ‘Schrijven over wielrennen is een manier om het te bezitten.’ Hij schrijft niet over fietsen, hij fietst om te schrijven. Daarmee is  hij waarschijnlijk één van de puurste en meest volhardende voorbeelden van een embedded journalist.

Het meest wielrenner van allemaal was Lance Armstrong

Als er iets is wat deze columns, geschreven tussen 1980 en nu, aantonen, dan is het wel hoe het wielrennen met de jaren is veranderd. Krabbé spreekt nog over nostalgische tijden waarin wieleruitslagen in grote boekwerken werden opgezocht, waarin wielrenners nog lange paardenstaarten hadden. Een van de tastbaarste veranderingen is onvermijdelijk het dopingbeleid. ‘Doping lééft niet bij de renners, heb ik de indruk gekregen’ schrijft Krabbé nog in 1981. In 2015 lijkt het nergens anders over te gaan.

Wat juist onveranderd is gebleven is Krabbé’s houding tegenover de doping: ‘de Tour is er om wielerkrachten te meten en niet morele’ luidt zijn standpunt. Alles is oneerlijk in sport, zegt Krabbé, sport is het meten van oneerlijkheden, aangeboren en verworven. Zo weet hij de dopingdiscussie in zijn rechtdoorzee stijl snel en gemakkelijk van tafel te vegen. ‘Het meest wielrenner van allemaal was Lance Armstrong’, is dan ook zijn conclusie. En dat is precies wat Krabbé’s verhalen zo aantrekkelijk maakt, die directe eerlijkheid gecombineerd met heerlijke zwart-witte sportwaarheden waar niets meer tegen in te brengen valt.