Boeken / Fictie

Poëtisch ten onder

recensie: Tom Kristensen - Vernieling

Wie de achterflap van Vernieling leest, deinst wellicht terug voor zoveel zwartgalligheid. De ruim vierhonderd pagina’s die volgen stellen daarin niet teleur. Een lofzang op destructie. Maar toch, te midden van al die lelijkheid schuilt soms ook een sprankje schoonheid.

Literair criticus Ole Jastrau probeert te lezen. Naast hem op de grond ‘een stapel nog niet opengesneden recensie-exemplaren die met hun gladde rug als een pas gebouwde flat van de vloer oprezen’. Maar die verdomde telefoon. De bedelaar aan de deur. Zijn om aandacht vragende kind. En nogmaals de deurbel. Twee bedenkelijke figuren, de communistenvlerken Sanders en Steffensen, nemen bezit van zijn huis. Op de vlucht voor de politie, wachtend op de overwinning van de sociaaldemocraten en daarmee, zo goed als zeker, gratie. Zijn rijzige en gezagvolle vrouw slaapt vannacht bij haar moeder. Zij wil niets met die twee te maken hebben. ‘Ze was als een macht waartegen Jastrau zich niet kon verzetten.’ Een tijdje later verlaat ze hem voorgoed.

Onheil

Dan is Jastrau het zat. Spuug- en spuugzat. Zijn burgerlijke bestaan, zijn schijnheilige collega’s bij de krant, de talloze onbenulligheden van alledag, zijn eigen slappe houding tegenover het leven. Jastrau zet het op een drinken. Niet zomaar een drinken, nee, een drinken regelrecht de vernieling in. Sinds de komst van Sanders en Steffensen (met wie hij menig glas achterover slaat) lost zijn leven beetje bij beetje op tot er slechts alcohol overblijft. Alles is hij kwijt: baan, vrouw, kind, huis. Gezien de tijd waarin Kristensen zijn roman schreef, kan de vraag gesteld worden in hoeverre dit ten gronde gaande individu symbool staat voor de donkere periode in het verschiet. Het naderende onheil. Met twee mannen die op het wereldtoneel verschijnen en hele maatschappijen de vernieling in werpen.

Dichter en jazz

De Deense dichter, vertaler, schrijver en criticus Tom Kristensen (1893-1974) publiceerde zijn meest bekende roman in 1930. Annelies van Hees vertaalde het vernietigende verhaal naar het Nederlands. Dat Kristensen bovenal een dichter was en een buitengewoon observator valt uit zijn schrijfstijl af te lezen. Voor zinnen als: ‘Toen kwam hij naast de schuddende klimopheggen en laurierbomen van Paraplyen de lange Arne Vuldum tegen, die voortstapte als een bedachtzame, elegante dode, zijn gezicht wit en benig onder de correcte, stijve Sint-Pieterskoepel (…)’ mag gerust de pet voor worden afgenomen. Dat jazzmuziek een grote rol in schrijvers leven speelde, is niet slechts af te leiden uit de vele jazz die in het boek ’te horen’ is. Het ritme van de zinnen, het experimentele, hypnotiserende karakter ervan vraagt erom hardop gedeclameerd te worden. Lichtheid als tegenhanger voor een inktzwart relaas.

Poëzie

Toch ontstaan er tussen de treurige puinhopen ook momenten van schoonheid, of beter gezegd: poëzie. Te midden van onkritisch gezelschap als de eeuwige Kjær en de platenspeler die altijd speelt, in het halfdonker van de bar een wereld op zich:

De Lundbomcocktails zoemden rond in zijn hoofd, maar hij zat hier zo rustig in de gezellige schemering. Alleen als de portière opzij werd geschoven en een glimp van de zonnig blauwe, drukke straat als een projector diep in de duistere ruimte boorde, voelde hij een nuchter schokje.

Maar ook voor Jastrau komt er, zoals in ieders leven, een kans op een nieuwe start voorbij. Collega Kryger biedt hem een baan aan in Berlijn. Hij zal alles regelen. Geld voor een ticket, de afhandelingen van Jastraus scheiding en het innen van het verzekeringsgeld nadat zijn huis is afgefikt. Als Jastrau maar uit ‘deze vernietigende stad wegkomt’. Maar Jastrau gaat niet naar Berlijn. Hij hoort daar niet thuis. Hij hoort op de bodem van het bestaan. Hij gaat naar de bliksem. Het ultieme doel waarin hij zal volharden. Zodat hij eindelijk kan laten zien wat hij waard is. Voor een slapjanus is hij toch een ongelooflijke doorzetter gebleken.