Muziek / Voorstelling

Laatste uitroepteken van de 19e eeuw

recensie: Arnold Schönberg (1874 – 1951): Gurre-Lieder

.

Middeleeuwen in Denemarken. Het kasteel Gurre, vlakbij de Sont die het eiland Sjælland scheidt van Zweden, is het decor van een clandestien liefdesnestje. Koning Waldemar bemint er zijn Tove, een droomvrouw, half mens half duif. Het lukt niet om een echte relatie met haar op te bouwen maar ze is zijn lust en zijn leven. Totdat de jaloerse koningin Helwig ingrijpt en het duifje laat vermoorden.

Een woudduif brengt het onheilsbericht aan de koning. Waldemar wordt waanzinnig van verdriet en de tragedie breidt zich uit over de hele regio: een heel leger van doden stijgt op uit het graf, een boer en een nar schreeuwen hun angsten uit, de natuur laat zich gelden in wilde stormen. Ten slotte gaat onverstoorbaar een verblindende zon op.

Door de schilderachtige entourage van het verhaal leent Gurre-Lieder zich goed voor een enscenering. Die is er nu honderd jaar later gekomen, onder leiding van Pierre Audi. Teruggrijpend op de destijds grote voorliefde voor sprookjesachtige, mysterieuze beelden, zoals ook te zien bij de Prerafaëlieten, in de Jugendstil en het Symbolisme, heeft Audi samen met Christof Hetzer (decor en kostuums) en Jean Kalman (licht) prachtig schouwspel neergezet. De regie sluit nauw aan bij de cantatevorm van het stuk, waarin solisten afwisselend hun partij zingen. De afstand tussen de verliefden, tussen droom en daad, de desintegratie van de kleine middeleeuwse samenleving na de moord zijn nu te zien. Ze volgen het cantatemodel van aparte, losstaande figuren die tegelijk op het toneel staan maar elkaar niet bereiken. Een boom met vallende blaadjes en een schitterende reuzenvis, zo weggelopen uit het Narrenschip van Jeroen Bosch, symboliseren verval, chaos en desintegratie. Voor het leger van dode soldaten laat Audi de drie mannenkoren plotseling, als uit hun graf gesprongen, het toneel opkomen. Ze bewegen vreemd houterig en doen denken aan de soldaten van Hagen uit Götterdämmerung. Er zijn meer verwijzingen naar Wagner. De poging tot vereniging van Waldemar en Tove loopt vooruit op de komst van haar dood en is een herneming van de Liebestod

Expressieve kracht
Dirigent Marc Albrecht haalt maximale helderheid uit de enorme partituur. Toch slagen de beide solisten er soms niet in om boven het orkest uit te komen. Emily Magee (Tove) moet met haar lyrische, lichte stem hard werken en zelfs de expressieve Burkhard Fritz (Waldemar) was hier en daar niet meer te horen. Alleen de Woudduif, een fantastische rol van Anna Larsson, houdt de rug recht in het orkestgeweld. Met overtuiging en dramatiek schildert ze het droevige einde en de wanhoop van de koning in haar weeklacht. De boer (Markus Marquardt) de nar Klaus (Wolfgang Ablinger-Sperrhacke) en niet de vergeten de spreekstem van Sunnyi Melles completeren met expressieve kracht dit bizarre muzikale tafereel. Een laatste, postromantisch uitroepteken van de 19e eeuw.