Boeken / Fictie

Misplaatste gewoontes

recensie: Nell Zink - Misplaatst

Peggy Vaillaincourt is lesbisch maar wordt als eerstejaarsstudente verliefd op poëzie-professor Lee Fleming. Ze trouwt met de man, terwijl ook hij homoseksueel is. Peggy en Lee zijn volgens de verteller van Misplaatst stapelverliefd, toch wordt er vooral getrouwd omdat Peggy zwanger, en het jaar 1966, is.

De verliefdheid duurt welgeteld drie maanden, maar Peggy vlucht pas nadat haar echtgenoot dreigt zijn vrouw in een gesticht te laten opnemen indien ze zich niet ‘gedraagt’: tien jaar later. Peggy laat zoon Byrdie achter, maar neemt haar driejarige dochter Mireille mee. In een poging onvindbaar te blijven nemen Peggy en Mireille een andere, Afro-Amerikaanse, identiteit aan: ze heten nu Meg en Karen Brown. Omdat ze geen geld heeft (een reden om Lee niet eerder te dumpen) vestigt Meg zich met haar dochter in een krot. Meg verdient wat geld in de drugshandel terwijl Karen naar school gaat. Niemand stelt vragen over Karens lichte huid, Megs dochter wordt zonder vragen geaccepteerd als Afro-Amerikaans meisje.

Nell Zink roert in Misplaatst onderwerpen als racisme, discriminatie, homoseksualiteit en feminisme aan. Romans willen wel eens commentaar hebben op de samenleving, zo ook Misplaatst. Zink heeft er voor gekozen problematische situaties te laten zien in plaats van hardop een oordeel te vellen. Het is echter niet moeilijk Zinks bedenkingen op te merken, haar ironie is allesbehalve subtiel. Haar commentaar is allerminst vernieuwend, kort samengevat vindt Zink hokjesdenken maar dom. Begrijpelijk, maar wie is het daar dezer dagen niet mee eens? Wellicht laat Zink ironie daarom de boventoon voeren.

Overheersend ironisch

Het is blijkbaar niet Zinks bedoeling een stelling te verdedigen. Wat wel haar bedoeling is, is een mysterie, want Misplaatst heeft ook geen spannend plot. Sterker, het verhaal is belachelijk simpel. De ontmoeting van Peggy en Lee, het huwelijk, en Peggy’s verdwijnen vinden allemaal in de eerste twee hoofdstukken plaats. Deze hoofdstukken zijn redelijk vermakelijk vanwege de botsende persoonlijkheden van de hoofdpersonen. Daarna bloedt de boel dood. Iedereen wordt ouder en leert mensen kennen; nieuwe personages worden uitgebreid geïntroduceerd om vervolgens weinig tot niets aan het verhaal toe te voegen. Byrdie en Karen gaan naar school, komen elkaar tegen, maar hebben vooralsnog geen idee van hun verwantschap. Byrdie komt in de problemen, Karen is toevallig de enige die hem kan helpen, en plots zit het gezin in één kamer (volgens de blurb een ‘grootse finale’). Het is nog net geen ‘eind goed al goed’-einde.

Is het Zink dan enkel om de ironie te doen? Naast haar niet geringe talent voor bespotten (‘Het feminisme is bedacht om zwarte mannen en homoseksuelen te onderdrukken.’) heeft Zink simpelweg te weinig te bieden om Misplaatst een interessant boek te laten zijn. Omdat ze de lezer niet vraagt te investeren, en ze zelf ook te weinig betrokken is, kan de lezer al snel tot de conclusie komen dat Misplaatst eigenlijk nergens over gaat. Ondertussen blijft Zink ongestoord de geestige schrijver uithangen.

Ambivalentie

Als Meg ergens halverwege Misplaatst te weten komt waar Byrdie naar school gaat, besluit ze in eerste instantie haar zoon niet op  te zoeken. Ze vermijdt bewust de confrontatie, zodat ze in het midden kan laten hoe haar toekomstige relatie met hem er uit zal zien. Zink schrijft:

Dezelfde ambivalentie ten opzichte van de gevolgen weerhielden haar ervan Karen openheid van zaken te geven. Karen voor haar vader verborgen houden: dat loste misschien niet de problemen op die ze momenteel had. Maar ooit had het wel een probleem opgelost en nu ging ze er uit gewoonte mee door.

Zink kampt met eenzelfde probleem: ze weigert haar verhaal serieus te nemen, weigert te accepteren dat de schrijver de lezer nodig heeft om een verhaal af te maken. Net als Meg gaat Zink de verantwoordelijkheid uit de weg. Ze komt sporadisch met verrassende observaties op de proppen, en Zinks korte, scherpe zinnen zorgen ervoor dat het boek op gang wordt gehouden, maar de overheersend ironische toon van de verteller wordt op een gegeven moment zo vervelend dat de neiging ontstaat het boek met veel kracht aan de kant te gooien. 300 pagina’s lang neemt Zink de hokjes-denker in de maling en ze zet daar niets tegenover. Er wordt de lezer, al dan niet expres, geen contrast geboden, waardoor het boek zielloos blijft.