Kunst / Expo binnenland

Sandberg terug in het Stedelijk

recensie: Sandberg Nu: Ode aan een museumdirecteur

De voorbijgaande aard van tentoonstellingen is, hoewel noodzakelijk, soms heel spijtig. Bij het vertrekken van de tentoonstelling Het Russisch landschap uit het Groninger Museum voelde ik een kleine pijn in het hart. De expositie Sandberg Nu: Ode aan een museumdirecteur laat je wensen de vele, vaak spraakmakende tentoonstellingen die Willem Sandberg tussen 1945 en 1962 in het Stedelijk Museum maakte eens zelf te kunnen zien. Met mij lijkt de hele Nederlandse kunstwereld met weemoed terug te kijken naar die tijd waarin we nog een internationale faam hadden, en die vooral aan Sandberg te danken was. Gelukkig laat de huidige expositie over Sandberg naast de successen ook zien waar er op zijn beleid wat aan te merken is.

Tentoonstellingsaffiche ontworpen door Sandberg

Sandberg (1897-1984) wordt geroemd om zijn avant-gardisme, zowel op het gebied van kunststromingen als op het gebied van exposeren en educatie. Zo is hij lang gezien als de ‘ontdekker’ van CoBrA, die hij al in 1949 ruimte gaf voor een groepstentoonstelling, met een heus relletje tot gevolg. Ook omstreden waren zijn tentoonstellingen uit 1961 en 1962, met bewegende kunstwerken en installaties. De bezoekers keken hun ogen uit, maar velen (ook critici) ontging de artistieke waarde. De vleugel die aangebouwd werd onder Sandberg getuigt van zijn vooruitziende blik waar het exposeren betreft. Hij maakte een gebouw dat door grote ramen in contact stond met de straat en flexibel was in te richten door het gebruik van losse schotten. Ook vernieuwend was zijn aandacht voor kinderen, die op zolder zelf tekeningen, schilderijen en beeldjes konden maken. Deze creatieve uitingen werden zo nu en dan zelfs in het museum geëxposeerd.

Sandberg als verzamelaar

De tentoonstelling over Sandberg gaat echter grotendeels in op zijn verzamelbeleid. Aanleiding vormde onder andere een recent verschenen boek over de aankopen van Sandberg, Expressie en ordening. Het verzamelbeleid van Willem Sandberg voor het Stedelijk Museum, 1945-1962, door Caroline Roodenburg-Schadd. Dit boek geeft een analyse van de aankopen van een directeur waarvan lang – onterecht – te horen was dat hij zelden iets voor het museum aankocht. Ondanks vele hiaten in de collectie en gemiste kansen leverde Sandbergs beleid een collectie op van hoge kwaliteit. De tentoonstelling is derhalve een opeenvolging van grote namen en topstukken, maar verwacht op dat gebied niet veel meer te zien dan gebruikelijk al in het Stedelijk hing. In het nieuwe, tijdelijke gebouw is geen plaats ingeruimd voor de vaste collectie, dus deze expositie dient mede om topstukken van het museum te kunnen tonen. Zo komen de museumstukken die al vaak te zien waren in het oude gebouw ook eens in een ander licht te staan: dat van de collectieopbouw. Het beleid hiervoor was opgesteld door Sandberg, in nauwe samenwerking met Hans Jaffé, adjunct-directeur en kunsthistoricus. Jaffé, theoretischer ingesteld dan Sandberg, gaf de beleidslijn structuur.

Opstelling

Max Ernst, De Horde, 1927

Helaas staan de objecten ook letterlijk in een ander licht. De onaffe sfeer in het museum is een prettige afwisseling van andere, gelikter ingerichte musea, maar er zijn nu wel heel veel schilderijen die verlicht zijn met een tl-buis, waardoor ze niet goed te bekijken zijn en waardoor zelfs de krachtigste schilderijen een bijkomstigheid lijken. Ook de aanduiding van de looproute had beter gekund. Zo is de introductietekst bij binnenkomst niet zichtbaar. Overigens voegt de indeling, eenmaal uitgedokterd, wel iets toe. De expositie is in tweeën gedeeld in een Apollinische en een Dionysische kant, oftewel een ‘koude’ en een ‘warme’ kant. De ‘koude’ kant is gericht op evenwichtigheid, ordening en ideale schoonheid, de ‘warme’ kant is meer gericht op uitbundigheid, vrijheid van expressie en originaliteit van het individu. Zo zijn aan de Apollinische zijde bijvoorbeeld Piet Mondriaan, Kazimir Malevich en Paul Cézanne te zien en aan de Dionysische zijde Jackson Pollock, CoBrA en Max Ernst. Deze tweedeling verwijst naar een fundamenteel verschil tussen Sandberg, die met name geïnteresseerd was in expressionisme (‘warm’) en Jaffé, die meer voelde voor de Apollinische, (‘koude’) kunst van bijvoorbeeld De Stijl. Dit soms willekeurig overkomende onderscheid, erg populair in de jaren ’60, is inmiddels achterhaald, maar in de context van deze tentoonstelling een goede manier om het toenemende spanningsveld tussen Sandberg en Jaffé zichtbaar te maken.

Het beste beeld van het Stedelijk in de tijd van Sandberg is te krijgen door de helaas onverstaanbare, maar toch boeiende films die getoond worden. Daarin komen de lang voorbije tentoonstellingen nog het meest tot leven.