Kunst / Expo binnenland

De laatste halte voor Parijs

recensie: De Haagse School en de jonge van Gogh

Op 11 mei 1885 schreef Vincent van Gogh de volgende woorden: “Als men Thijs Maris niet te beroerd en te melancholiek gemaakt was om te werken, misschien had hij iets verbazends gevonden.” Matthijs Maris sleet de laatste dagen van zijn leven in Londen, moe en uitgeput na jarenlang schilderen in opdracht van een kunsthandelaar. Hij was in handen gekomen van handelaar Daniel Cottier die hem een verblijf in Engeland aanbood, in ruil voor het alleenrecht op de verkoop van zijn totale productie. Maris heeft daarmee zijn artistieke vernieuwing opgeofferd voor de commercie.

Anton Mauve – Schapen op een dijk, ca. 1870
Olieverf op doek, 59 x 100 cm. Coll: Gemeentemuseum Den Haag

In januari 1876 richtten enkele Haagse kunstenaars de Hollandsche Teeken Maatschappij op, een vereniging die zich tot doel stelde de aquarel te promoten. De oprichters, Anton Mauve, Jacob Maris en Hendrik Willem Mesdag, wilden waterverfschilderijen promoten door middel van het organiseren van tentoonstellingen in binnen- en buitenland. Deze tentoonstellingen waren niet alleen bedoeld om het vakmanschap en de bekwaamheid van de kunstenaars te tonen, er werden ook werken verhandeld. Bovenstaand citaat over Matthijs Maris is misschien goed om in het achterhoofd te houden bij het bezichtigen van de tentoonstelling De Haagse School en de jonge Van Gogh in het Haags Gemeentemuseum. Hierin staat centraal de problematische relatie die Vincent van Gogh onderhield met de afzonderlijke leden van de Haagse School en het Haagse commerciële kunstklimaat.

Opleiding

De Hollandse Teeken Maatschappij werd vijf jaar voordat Vincent van Gogh zich voor de eerste maal in Den Haag kwam vestigen opgericht. Na een mislukte carrière bij de kunsthandel Goupil, waarvoor hij in vestigingen in Den Haag en Londen had gewerkt, en een poging tot het uitoefenen van het beroep van godsdienstleraar en evangelist, besloot hij tot een bestaan als kunstenaar. Na een jaar te hebben doorgebracht aan de Koninklijke Academie in Brussel, ging Van Gogh in Den Haag in de leer bij zijn aangetrouwde neef Anton Mauve, één van de oprichters van de Hollandse Teeken Maatschappij.

Vissersmeisjes

Vincent van Gogh – Sien met sigaar in de hand, 1882
Potlood, wit krijt en inkt. Coll: Museum Kröller-Müller Otterloo

Het was Mauves intentie om Vincent op te leiden tot een schilder/tekenaar die in korte tijd veel werk zou verkopen. Daartoe bracht Mauve Van Gogh in contact met schilders uit de Haagse School en probeerde hem aan te zetten tot het schilderen van aquarellen van Scheveningse vissersmeisjes. Maar Van Gogh wilde anders, zijn interesses lagen niet bij de impressionistische landschappen en de strand- en visserstafereeltjes van de Haagse School, maar bij de arbeiders. Samen met generatiegenoot en schilder G.H. Breitner was hij met name geïnteresseerd in de moderne Franse literatuur van Zola, Flauber en de gebroeders de Goncourt. Breitner liet Vincent van Gogh daarom de achterbuurten van Den Haag zien, wat al gauw zijn uitwerking zou vinden in Van Goghs tekeningen.

Mijnwerkers

Het was Van Goghs doel om bij een tijdschrift als de Graphic of The Illustrated London News aan de slag te gaan. Dit soort tijdschriften toonden afbeeldingen uit de actualiteit of scènes uit de grote stad of van het platteland. Delen van deze tijdschriften liggen in de vitrines die in de tentoonstellingsruimten staan opgesteld. De afbeeldingen uit deze bladen hebben gemeen dat ze veel menselijke figuren bevatten. Dit is ook wat Van Gogh tekende voor hij naar Den Haag trok. In de Borinage in België maakte hij bijvoorbeeld veel tekeningen van de arbeiders uit deze mijnstreek. Lang zou de meester-leerlingrelatie tussen Anton Mauve en Vincent van Gogh dan ook niet duren.

Sfeer

Vincent van Gogh – Mijnwerkersvrouwen in de Borinage, 1882
Aquarel, gehoogd met wit. Coll: Museum Kröller-Müller Otterloo

Niet alleen worstelde Van Gogh met zijn onderwerpskeuze, ook moest hij nog een eigen stijl zien te vinden. De tentoonstelling herbergt schilderijen van Van Gogh, Breitner, en oude meesters van de Haagse School en toont met name hoe Van Gogh onder invloed van schilders van de Haagse School van zijn met veel mensen bevolkte tekeningen tot rustiger composities komt. In de tentoonstelling lijkt men te hebben geprobeerd de sfeer van de jaren 80 van de negentiende eeuw te reconstrueren. De wanden hangen vol met schilderijen van de meesters van de Haagse School. Waar we in de twintigste eeuw gewend waren geraakt aan de white cube, de tentoonstellingsruimte met witte wanden en veel ruimte tussen de afzonderlijke werken, heeft het Haags Gemeentemuseum ervoor gekozen de tussenruimte te beperken. Tussen alle schilderijen bevinden zich schilderijen en tekeningen van Van Gogh. Zo hangt er aan één wand van de tentoonstelling een serie tekeningen van Sien, prostituee, zwanger, model van Van Gogh en inwonend bij de schilder. Een goede daad volgens Vincent van Gogh, maar totaal onacceptabel binnen de kunstwereld van de hofstad. Het is de enige serie tekeningen binnen de tentoonstelling die niet onderbroken wordt door werken van de Haagse School.

Door deze manier van tentoonstellen wordt het des te duidelijker: Vincent Van Gogh verschilde wezenlijk van de Haagse School, zowel qua onderwerpskeuze als qua stijl, materiaalgebruik en levensstijl. De tentoonstellingsmakers lijken het zich te hebben beseft: “Het oeuvre van Van Gogh en de Haagse School, er zijn wel degelijk connecties maar toch overheersen de verschillen.”