Kunst / Expo binnenland

Who’s Afraid of Red, Yellow and Blue III: het sublieme verminkt

recensie: Barnett Newman

.

Who’s Afraid of Red, Yellow and Blue III doorstond een aanval met een mes en een controversiële restauratie. Na jaren in het depot hangt het meesterwerk van Barnett Newman (1905-1970) nu weer op zaal in het Stedelijk. Maar krijgt de bezoeker een echte Newman te zien of is het werk voorgoed geruïneerd?

Barnett Newman, Who’s Afraid of Red, Yellow and Blue III, 1967, Stedelijk Museum Amsterdam

Barnett Newman, Who’s Afraid of Red, Yellow and Blue III, 1967, Stedelijk Museum Amsterdam

Who’s Afraid of Red Yellow and Blue III na verminking in 1986

Who’s Afraid of Red Yellow and Blue III na verminking in 1986

Wie dat weet en ziet begrijpt hoe schrijnend de vermeende aanpak van de restaurator was toen hij, zoals hem wordt verweten, de verfroller ter hand nam en het doek behandelde als een gemiddelde slaapkamermuur. De beschadigingen moesten worden weggewerkt, maar het resultaat dat nu te zien is in het Stedelijk maakt dat men zich afvraagt of het aan flarden gesneden doek niet mooier was geweest wanneer niemand het na 1986 meer had aangeraakt.
De discussie rond de restauratie is al jaren aan de gang en leek inmiddels gesust te zijn, tot het Stedelijk in april het nieuws bracht van de terugkeer van Who’s afraid…III. Oproer herrees, tegelijk met een ongekende nieuwsgierigheid bij kunstliefhebbers die het werk na de aanval nog niet hadden gezien.

Barnett Newman, Cathedra, 1951, Stedelijk Museum Amsterdam

Barnett Newman, Cathedra, 1951, Stedelijk Museum Amsterdam

Diepte en emotie in abstractie
Het werk van Newman is, hoewel plat en abstract volgens de modernistische wetten van de invloedrijke kunstcriticus Clement Greenberg (1909-1994), meer dan alleen verf op doek: er is wel degelijk iets in te zien. In de woorden van Newman: ‘There is no such thing as a good painting about nothing’. Achter de abstractie schuilt diepte, een metafysische wereld die de kijker mee kan nemen in een overweldigende ervaring. Newman had als doel, net als andere colorfield painters zoals Mark Rothko (1903-1970), om de verhouding van de mens tot het hogere weer te geven en een ervaring teweeg te brengen die je bewust maakt van je plek in het universum. Om dit te bereiken zou je zo dicht mogelijk bij het doek moeten staan, zodat je omgeven wordt door de kleuren.

Who’s Afraid of Red, Yellow and Blue III is Newmans reactie op de koele balans van de kleuren rood geel en blauw in de strakke composities van Mondriaan. Hoewel Mondriaan ook het metafysische nastreefde, is zijn werk geometrisch abstract en rationeel en is hij op zoek naar harmonie en balans. Het werk van Newman daarentegen spreekt door middel van een disbalans van dezelfde primaire kleuren direct het gevoel van de kijker aan. De ervaring van het sublieme die Newman wilde bereiken is geen denkproces, maar gaat om het gevoel, waarbij het werk je als een atmosfeer naar zich toezuigt en waarbij fysische grenzen worden losgelaten. De kijker zou als het ware contact met de ruimte verliezen door op te gaan in het doek.

Cathedra na verminking in 1997

Cathedra na verminking in 1997

Cathedra en Who’s Afraid of Red, Yellow and Blue III: littekens versus plamuur
De gerestaureerde versie van Who’s Afraid…III maakt indruk door het formaat en het grote rode vlak, omsloten door een smalle blauwe en gele strook, maar het is alsof je tegen een muur opbotst. Een zaal verderop hangt Cathedra, het werk dat in 1997 is aangevallen, maar gerestaureerd werd door het Stedelijk zelf. Het verschil tussen dit werk en Who’s Afraid…III is verbluffend. Wie een tijdje naar Cathedra tuurt, ziet de littekens die het mes heeft achtergelaten, maar het stoort niet. Het werk blijft een enorme aantrekkingskracht houden die niet teniet wordt gedaan door de vage zichtbaarheid van de sneden. Cathedra bezorgt de kijker dat imponerende gevoel  van het sublieme waar de colorfield painters naar streefden. Je verliest je in het intense blauw, dat is opgebouwd uit zes lagen van verschillende blauwpigmenten en niet massief is, maar diepte suggereert door de kleurschakeringen. De zips, verticale lijnen die de kleurvakken scheiden, creëren eenheid in de ruimtesuggestie, door als enige houvast in deze ruimtelijke illusie te fungeren en het idee van een voor- en achtergrond te suggereren.

Het Stedelijk toont lef door het controversiële Who’s Afraid…III weer op zaal te tonen, maar wie goed kijkt ziet dat het werk niet meer is dan een herinnering aan een meesterwerk. Meer dan dat moet er ook niet van verwacht worden, en het werk an sich hoort eigenlijk stof en schaamte te vergaren in het depot. Door Who’s Afraid…III en Cathedra in twee naast elkaar gelegen zalen te tonen, wordt echter wel des te duidelijker welke kwaliteiten een echte Newman zoals Cathedra heeft en wat er bij Who’s Afraid…III verloren is gegaan. Het werk is gedegradeerd tot een massief rood vlak en brengt niets dan hoofdpijn teweeg bij de kijker. Liever een levendig doek met zichtbare littekens dan een doods rood vlak waarvan niet alleen de littekens verborgen zitten achter een rode plamuurlaag, maar ook het sublieme. Alleen het smalle strookje blauw, het enige deel dat niet beschadigd en overgeschilderd werd, is over van de oorspronkelijke Newman. Maar dat is niet genoeg om de kijker mee te slepen in de overweldigende wereld van Barnett Newman zoals we die gelukkig een zaal verderop nog kunnen ervaren bij Cathedra.