Boeken / Fictie

Bewondering voor een slecht mens

recensie: Willem Frederik Hermans, Rudy Kousbroek, Ethel Portnoy - Machines en emoties

Vriendschap met W.F. Hermans was een hachelijke zaak. Zie de vorig jaar gepubliceerde briefwisseling tussen hem en Reve. Dikwijls liet de polemische schrijver mensen in ongenade vallen. Ook boven de correspondentie tussen Hermans en essayist Rudy Kousbroek – verschenen onder de titel Machines en emoties – hangt het zwaard van Damocles in de vorm van Hermans’ paranoia.

De publicatie van de briefwisselingen die Hermans onderhield – met Van Oorschot, Reve, Kousbroek – vormt een welkome aanvulling op de gestage verschijning van de 25–delige Volledige Werken van ‘WFH’. Want in brieven leer je een schrijver doorgaans kennen via de achterdeur van persoonlijke verzuchtingen, grappen en vervloekingen. Zo ook bij Hermans, hoewel hij met dit gegeven soms een spel lijkt te spelen. Zoals wanneer hij besluit om niets te schrijven over het ontstaan van zijn roman Nooit meer slapen, ‘al zou ik dat graag doen, omdat het voor het nageslacht altijd zo interessant is, in de brieven van beroemde auteurs te lezen wat zij erover aan hun vrienden schreven, toen ze bezig waren hun beroemde romans te scheppen.’

Machines in bikini
Maar het nageslacht hoeft niet te klagen; er blijft voldoende over. Hermans schreef zijn brieven met een mengeling van karakteristiek sarcasme en gulle hartelijkheid. En uit die van Kousbroek stijgt altijd een wervelende belangstelling op voor cultuur en wetenschap, evenals een sterke bewondering voor het werk van Hermans. Ze zijn bovendien opgesteld in dezelfde lucide stijl als van de bekroonde essaybundels die Kousbroek in de jaren zestig – ten tijde van deze briefwisseling – begon te publiceren. Aangename intermezzi tussen de herenpraat vormen de Engelstalige brieven van schrijfster Ethel Portnoy, Kousbroeks toenmalige echtgenote, die als Amerikaanse en als vrouw boeiende aanvullingen kon bieden.

Was Hermans’ correspondentie met Reve vooral literair, met de bètawetenschappelijk geschoolde Kousbroek kon hij ook zijn belangstelling voor wetenschap, techniek en logica luchten. De schrijvers deelden een hevige en jongensachtige interesse voor al het machinale. Ze schreven elkaar geestdriftig over stereoscopische negatieven, gomdruktechniek, schrijfmachines, radiotoestellen, klokken en automobielen. Gezamenlijk – zo was het plan – zouden ze een manifest publiceren over de verwerpelijke trend om machines steeds meer te stroomlijnen, waardoor dat het scheerapparaat ging lijken op een stuk zeep en de auto op een pudding. Uiteindelijk publiceerde alleen Hermans zijn Machines in bikini.

Botsing
Al na enkele jaren ontstond in de vriendschap een eerste botsing van formaat toen Hermans zich persoonlijk bemoeide met de publicatie van een artikel waarin Kousbroek het voor hem opnam tegenover publicist K.L. Poll. De onenigheid hierover doet wonderen voor de polemische en emotionele beladenheid van hun brieven. Hermans wordt vooral vilein, en Kousbroek blinkt uit als scherp analist van feiten en gevoelens. Zo komt hij tot de conclusie dat Hermans’ relaties met mensen niet vrij zijn van een maniakale inslag. Waarop deze venijnig pareert dat ‘het enige wat mijzelf over mijn persoonlijke relaties bekend is is dat ik een aan het wonderbaarlijke grenzend gevoel heb voor het juiste tijdstip waarop ze me beginnen te compromitteren.’

Dat tijdstip was voor deze vriendschap nog niet aangebroken. Enkele maanden later grijpt Kousbroek wel een nieuwe kwestie aan om Hermans nog eens haarfijn uit te leggen dat die zijn vrienden onder een ‘voortdurende verdenking’ doet staan.

Het is of je met argusogen let op elke handeling, een register bijhoudt van ieder woord, wachtend op het kleine detail dat het vermoeden tot zekerheid zal maken, waarmee de betrokkene zich verraadt, zich blootgeeft, de haast onopgemerkte anomalie die bewijst dat al het andere bedrog was.

Breuk
Hermans gaat nauwelijks op deze aanklacht in. Hij laat alleen nog vallen dat hij een slecht mens is, net als zijn grootmoeder, die de diep verborgen overtuiging koesterde ‘dat iedereen de pest aan haar had’. Aan het eind van de bundel, in 1970, volgt dan de definitieve breuk. Deze dient zich aan met de kwestie rond de oorlogsmemoires van de Nederlandse jood Friedrich Weinreb. De laatste epistolaire norsheden over en weer nopen Kousbroek tot de verzuchting: ‘Het zou mij makkelijker vallen je een lul te vinden als ik niet bijna alles wat je presteert bewonder en niet een sterke aantrekkingskracht onderging naar je gedachtewereld.’

Zo bleven de schrijvers elkaar volgen en bewonderen, ‘maar op een afstand’, zoals Hermans voorstelde. De briefwisseling die daarmee ten einde kwam, is vier decennia later ook voor moderne lezers nog intrigerend, zij het niet op iedere pagina. Regelmatig leveren de schrijvers commentaar op artikelen en publicaties die buiten het archief om niet meer te achterhalen zijn. Daar helpen zelfs de annotaties van bezorger Willem Otterspeer niet aan. Bovendien zijn soms de meest interessante plotontwikkelingen ofwel met brief en al verloren gegaan, ofwel buiten de brieven om besproken, zodat in het ongewisse blijft hoe onderwerpen geboren of afgerond zijn.

Desondanks is Machines en emoties een groot genot, vooral voor iedereen die zelf ook een sterke aantrekkingskracht ondergaat naar de gedachtewereld van beide schrijvers.